Vorig jaar verscheen bij uitgeverij De Wilde Tomaat een fraaie bloemlezing met gedichten van de Spaanse dichter Antonio Machado (1875-1939), herdicht in het Nederlands door Erik Coenen.
Machado is buiten Spanje veel minder bekend dan bijvoorbeeld Federico García Lorca, maar verdient alle aandacht vanwege zijn fraaie, toegankelijke gedichten.
Sander de Vaan sprak met de bezorger van de bundel, Erik Coenen.
Erik, in je boeiende nawoord schrijf je dat je nog nooit iemand bent tegengekomen die ‘tegen’ de dichter Antonio Machado was. Waarin ligt volgens jou vooral zijn universele poëtische kwaliteit?
De reden waarom niemand ‘tegen’ Antonio Machado is, is dat hij niet valt onder te brengen bij een bepaalde school of stroming, die vervolgens door de volgende school of stroming werd verworpen of aangevallen. Hij is zeer herkenbaar en wekt nooit de indruk, een doctrine of literair manifest te volgen. Natuurlijk is hij zoals iedereen een kind van zijn tijd, maar hij streeft er niet bewust naar, eigentijds of vernieuwend te zijn, en juist daardoor is hij niet al na een paar jaar verouderd gaan klinken. Hij klinkt altijd oprecht, zonder valse noten, alsof hij zich bij iedere regel eerst afvraagt: ben ik dit? Dat merk je als je hem leest.
In het buitenland is Federico García Lorca veel bekender, niet in de laatste plaats omdat de lezer – zoals jij ook al aangeeft in je boek – in zijn gedichten vaak een exotisch Spanje aantreft, terwijl Machado het eerder over ‘saaie’ provinciale leeghoofden en jammere rijkeluiszoontjes heeft. Hoe beoordelen Spanjaarden zelf deze toch wat kritische ‘zelfportretgedichten’?
Vooruitstrevend Spanje heeft doorgaans een negatieve visie op het land en zijn geschiedenis. Deze gedichten zullen voor dat deel van Spanje, tot op zekere hoogte, een herkenbare bevestiging zijn van wat sinds jaar en dag mis is met het land; al zal men toch ook beseffen dat het over het Spanje van een eeuw geleden gaat. Wat conservatief Spanje betreft, dat is überhaupt niet geïnteresseerd in poëzie.
Ik ken ook conservatieve Spanjaarden die niet zelden Machado’s uitspraak ‘Ancha es Castilla’ citeren (dat is nog niet een heel gedicht, maar toch…). Is Machado niet, ondanks alle politieke polarisering, een dichter van alle Spanjaarden geworden?
Ik denk dat je kennissen in de war zijn met Machado’s tijdgenoot Unamuno, die over deze oude zegswijze (letterlijk ‘Weids is Castilië’, maar overdrachtelijk zoiets als ‘Het loopt wel los’) schreef in het tweede essay van En torno al casticismo. Machado citeert die woorden naar mijn weten nergens. Maar als men ze, zoals je aangeeft, aan Machado toeschrijft, zal dat geen toeval zijn: landschappelijk maakte Castilië diepe indruk op hem, zijn tweede bundel draagt Castilië in de titel, en net als iedereen in het toenmalige Spanje piekerde hij over de historische rol van het oude koninkrijk. Verder kreeg hij, als zoon van een vooraanstaand folklorist, een liefde voor volksliedjes en volkswijsheden mee, die in zijn poëzie merkbaar is. Een van de beelden die van Machado bestaat is dan ook dat van dichter van het volk. Hij hanteert ook vaak de traditionele balladevorm, van achtsyllabige verzen met telkens hetzelfde klinkerrijm op de even regels. Sommige van die gedichten zijn inderdaad bekend bij een zeer breed publiek. Bijna iedereen kent in Spanje bijvoorbeeld:
zijn de weg die je begaat.
Reiziger, er is geen weg
dan die gaandeweg ontstaat.
Gaandeweg ontstaat de weg
en bij ’t wenden van ’t gelaat
is alsnog het pad te zien
dat je lopend achterlaat.
Reiziger, er is een kielzog
dat allengs in zee vergaat.
In Machado’s eerste bundel Soledades. Galerías. Otros poemas is melancholie een belangrijk thema. Wat heeft jou vooral getroffen uit dit debuut?
Getroffen? Dat is moeilijk te zeggen nu, 35 jaar nadat ik hem voor het eerst las… In mijn geheugen zitten drie slotstrofen die één, languitgesponnen vergelijking vormen, en die ik als volgt heb vertaald:
die ronddoolt zonder reukzin, zonder richting,
ja, als een kind dat op een kermisavond
tussen de fonkelende feestverlichting,
–
de mensenmenigte en de lucht vol stof
ontredderd rondzwerft en, eenmaal verdwaald,
voelt hoe een schaduw van muziek en droefheid
over zijn jonge hart is neergedaald,
–
zo ga ik voort, melancholiek en dronken,
als dichter, lunatieke gitarist
en arme ziel vol dromen,
die onverpoosd naar God zoekt in de mist.
De mist is niet de beste omgeving om iets te zoeken, en een zwerfhond zonder reukzin of richting is niet de beste zoeker. Ik geloof niet dat Machado het goddelijke ooit heeft kunnen vinden, maar kennelijk had hij er wel een hunkering naar.
Mooie verzen… Zijn zoektocht zal niet geholpen zijn door het overlijden van Machado’s zeer jonge vrouw. Hoe belangrijk is haar dood voor zijn poëtische ontwikkeling geweest?
Hij heeft er zijn mooiste gedichten aan te danken. Gedichten waarin de twee hoofdthema’s van de wereldliteratuur – de liefde en de dood – samenvloeien. Gedichten als Een dorre olm, geschreven als zij zieltogende is en hij tevergeefs een teken van hoop ziet in een groen takje aan een stervende boom, en vooral het gedicht aan zijn vriend José María Palacio, een jaar later geschreven, als hij Castilië is ontvlucht omdat hij het niet verdraagt om te blijven wonen waar hij met haar gewoond heeft, behoren tot de subtielste en indrukwekkendste gedichten die ik ken. Telkens als in zijn tweede bundel, Campos de Castilla, een contrast wordt gemaakt tussen het landschap van Castilië en dat van Andalusië, kun je de droeve herinnering aan Leonor op de achtergrond vermoeden. Soms erg verhuld, en altijd zonder pathos of emotioneel exhibitionisme. In één gedicht doet hij niet meer dan het door paden doorkruiste landschap beschrijven, om dan in de laatste regel toe te voegen: ‘en nooit meer kunnen wandelen met haar’.
In hoeverre was Machado ook filosoof in zijn gedichten en wat hield dat met name in?
Machado las meer filosofie dan poëzie, en woonde bijvoorbeeld in Parijs de colleges van Bergson bij. Dat is vooral in zijn latere poëzie merkbaar. Hij schreef ook over filosofische vraagstukken, uit een hoogst eigenzinnig perspectief, in zijn prozawerk Juan de Mairena. Maar hij wist ook dat filosofie en dichtkunst gescheiden terreinen zijn. Ergens schrijft hij daarover dat de filosofie essenties zoekt en daarbij de tijd opheft, maar dat de dichter ‘niet buiten de tijd kan denken, want hij denkt zijn eigen leven, en dat is, buiten de tijd, helemaal niets’. Het probleem van de tijd, en de metaforen waarin we over de tijd denken, is dan ook waarschijnlijk het filosofische onderwerp dat het nadrukkelijkst in zijn poëzie aanwezig is, zoals in het gedichtje dat ik daarnet citeerde. Vanaf Campos de Castilla schrijft hij geregeld korte, aforistische gedichten, met een onmiskenbaar filosofische inslag, hoewel hij ongetwijfeld niet de illusie had, in een paar regels de grondproblemen van de filosofie op te lossen; daarvoor was hij zich te zeer bewust van de werkelijke discussies die in de wijsbegeerte gevoerd werden.
Je hebt de poemas bijzonder fraai in het Nederlands herdicht. Wat waren voor jou daarbij de grootste obstakels?
De laatste dichter die ik vóór Machado vertaalde was de barokdichter Góngora, die als uiterst ‘moeilijk’ geldt; maar om te vertalen is Góngora makkelijker. De toon van Machado is bijna conversationeel, van een vrijwel constante schijnbare eenvoud, alsof het schrijven van het gedicht hem geen moeite heeft gekost, en juist dat is ontzettend moeilijk te reproduceren in een andere taal. Voor mij is een eerste vereiste aan een vertaald gedicht, dat het eveneens een gedicht is, en niet eenvoudigweg een parafrasering in proza; maar het moet ook beslist klinken als de stem van de dichter. Anders dan bij Góngora voelde ik dat ik als vertaler van Machado niet ter wille van het rijm en het metrum het Nederlands mocht forceren, met veel inversies van de gangbare woordvolgorde bijvoorbeeld. Als ik erin ben geslaagd, die schijnbare eenvoud, die toon van bijna achteloze aantekeningen in een notitieboekje, te herscheppen, ben ik tevreden.
Wat kunnen we in de toekomst qua vertalen en herdichten van je verwachten?
In 2013 publiceerde ik een bundel met gedichten uit de Spaanse Gouden Eeuw; dat wil ik graag een keer uitbreiden met een aantal gedichten die indertijd bleven liggen, om er mijn definitieve bloemlezing uit de klassieke Spaanse poëzie van te maken. Momenteel werk ik aan het prachtige versdrama De rechter van Zalamea, van Calderón. Ook ben ik Perzisch aan het leren, en gezien de kwaliteit van de poëzie in die taal leidt dat vroeg of laat hopelijk tot vertaalprojecten.
Hierboven citeerde je al enkele strofen van Machado, maar met welk gedicht zou je de bundel aan de lezers van Meander willen voorstellen?
Zelf zette hij vooraan in Campos de Castilla een gedicht dat hij Retrato noemt: portret of zelfportret. Het ligt voor de hand om dat gedicht te kiezen:
–
. Mijn kindertijdherinnering: een patio in Sevilla,
een boomgaard in de zon, citroenen tussen blad;
mijn jeugd is het relaas van twintig jaar Castilla,
waar dingen zijn gebeurd die ’k nu het liefst vergat.
–
. Nooit ben ik een Don Juan geweest: ’t is niet mijn stijl
en jullie weten best hoe slonzig ik mij kleed.
Toch weet Cupido mij te treffen met zijn pijl
en heb ik lief wanneer een vrouw mij welkom heet.
–
. Mijn verzen wellen op als een sereen gekabbel,
al stroomt iets jacobijns onrustig in mijn bloed;
meer dan een man van nu, vol doctrinair gebabbel,
ben ’k in de goede zin van ’t woord alleen maar goed.
–
. Ik houd van schoonheid, heb, in de moderne esthetica,
in perken van Ronsard de rozen afgesneden,
moet weinig hebben van de klinkende kosmetica
van nu en tsjilp niet mee met zangvogels van heden.
–
. Mij doen de liedjes niets van ijdele tenoren
en van het krekelkoor dat krast onder de maan.
Ik tracht waar echo’s zijn de stemmen zelf te horen,
al is er maar één stem waarop ik acht wil slaan.
–
. Romantisch of klassiek? Ik weet het niet. Ik deed
mijn vers liefst af zoals de zwaardvechter zijn zwaard,
dat, meer dan door de kunst van wie het heeft gesmeed,
door de viriele hand des dragers roem vergaart.
–
. Ik spreek graag met de man met wie ik alles meemaak
—wie met zichtzelf praat heeft de heimelijke wens,
met God te praten—; mijn alleenspraak is een tweespraak
met wie mij heeft geleerd, te houden van de mens.
–
. U gaf mij niets; ik ú de verzen die ik schreef.
Ik doe getrouw mijn werk, betaal uit eigen zak
de kleding die ik draag, het brood waarvan ik leef,
het bed waarin ik lig, mijn woonhuis en mijn dak.
–
. Als van de laatste reis weldra de ochtend gloort
en ’t schip dat nimmer keert gereed staat voor vertrek,
dan zal ik lichtbepakt te vinden zijn aan boord,
zoals een zoon der zee, ja vrijwel naakt, aan dek.
–
Antonio Machado. Gedichten. Herdicht door Erik Coenen.
Uitgeverij De Wilde Tomaat, 2020