door Jan Loogman
–
‘18% van de Nederlandse volwassenen komt één keer per maand of vaker een gedicht tegen in de openbare ruimte’, lees ik in het recente proefschrift van Kila van der Starre, Poëzie buiten het boek. ‘Mensen waarderen de poëzie die ze zomaar tegenkomen gemiddeld met een 6,4 (op een schaal van 1 tot 10)…,’ vervolgt het proefschrift. Na deze opwekkende mededelingen krijg ik zin om naar buiten te stappen en zomaar tegen een muurgedicht aan te lopen. Komend vanuit het proefschrift geef ik er tenminste een 6,5 voor. Op een schaal van 1 tot 10, welteverstaan.
Is het mogelijk ‘zomaar’ een gedicht tegen te komen? Een mens kan wel zonder doel door de stad dwalen en onvoorzien een gedicht ontmoeten, maar het maakt nogal uit waar hij of zij vandaan komt. Heb je zojuist een wetenschappelijke dissertatie gelezen of een uur in stilte naast een ziekenhuisbed doorgebracht? Kom je uit het café of bracht je je dochtertje naar school? Voel je je kortademig of ben je net gevaccineerd? Ook al zijn de cijfers in het proefschrift afkomstig uit een onderzoek binnen een steekproef die ‘qua gender, leeftijd en regio representatief’ is voor de Nederlandse bevolking, toch had ik graag geweten in welke situatie de geënquêteerden ‘zomaar’ een gedicht tegenkwamen en welke invloed dit heeft op hun waardering van het gedicht. Nu heeft Van der Starre echt wel oog voor deze situatieve factor. In een promotiefilmpje in het elektronisch tijdschrift Neerlandistiek toont ze op wat voor verschillende plekken het gedicht Eb van Vasalis te vinden is en ze legt uit hoe uiteenlopend de lezing van het gedicht kan uitvallen al naar gelang de plek waar de lezer het aantreft.
Dat is fijn, een gedicht dat in een bepaalde situatie is geschreven, misschien een reflectie van de dichter daarop is, kan in een andere situatie een heel andere werking krijgen. Dat dit mogelijk is, danken de dichters aan de meerduidigheid van de taal waar zij gebruik van maken.
Nu de wereld vanwege het coronavirus en de klimaatcrisis op zijn kop staat en mensen zich bang en onzeker voelen, menen dichters dat de poëzie een bijzondere functie kan vervullen. ‘Het is tijd om onze stem als een vuist in de lucht te gooien’ schrijven de klimaatdichters. ‘Aangemoedigd door protest over de hele wereld geloven we dat poëzie een belangrijke rol kan vervullen om het tij te keren, als creatief en inspirerend geluid in de strijd voor het klimaat.’ Of poëzie nu zo’n handig wapen is in deze strijd, mag betwijfeld worden. Wat hebben strijders aan meerduidige strijdkreten? Kan een stem die meerduidig is wel een ‘vuist in de lucht’ zijn? De dichter die in de strijd wil bijdragen loopt het risico de voor poëzie essentiële meerduidigheid op te offeren. In die conclusie voel ik me gesterkt als ik op de site van de Klimaatdichters het gedicht van de maand 2021 lees. ‘Het dier als dier bestaat nog slechts / in kindertekeningen en de / speelgoedbranche’ luiden de laatste drie regels. Hier is geen meerduidigheid en wat mij betreft geen poëzie.
Maar niet voor niets las ik recent een wetenschappelijke dissertatie en ik weet dus: aan een steekproef van 1 kan ik geen bewijskracht ontlenen. Poëzie als inspirerend geluid in de strijd sluit ik dus niet uit. Toch is mijn overtuiging dat dichters in crisistijden als de onze niet door angst en vrees gedreven zich aan moeten melden bij de legers van botsende meningen. Poëzie heeft de rol te vervullen die zij in haar goede momenten altijd vervult. Wislawa Szymborska somt in De wonderkermis een reeks wonderen op, onder andere: ‘Een gewoon wonder: / onzichtbare honden, blaffend / in de nachtelijke stilte.’ En: ‘Enige wonderen tegelijk: / een els die in het water wordt weerspiegeld / en daarbij van links naar rechts is gedraaid / en daarbij met zijn kruin omlaag groeit / en de bodem nooit haalt / hoewel het water ondiep is.’ De woorden van het gedicht trekken de aandacht van de lezer naar ‘Een wonder – kijk maar om je heen: / de alomtegenwoordige wereld’. De woorden zeggen iets waarvan de toehoorder of lezer denkt: ‘ja!’ zonder onmiddellijk te kunnen duiden waarop hij of zij ‘ja’ zegt. Om daarna verlicht of verward misschien inderdaad de strijdbijl op te pakken of deze juist te laten liggen. Of wie weet, kijkt deze lezer om zich heen, loopt zomaar de stad in en komt een gedicht tegen: ‘Nu is weg als ik nu zeg,’ / dacht ik als kind en draaide/ de tijd tot op de huidigste / seconde. Het is nooit te laat.
Dit gedicht van Margreet Schouwenaar is te vinden in de Alkmaarse Paternosterstraat. Ik liep er tegenaan, peinzend over de noodzaak van poëzie in de maatschappelijke strijd. Misschien waren het die gedachten die mijn waardering bepaalden: ik gaf het gedicht een 8,1 (op een schaal van 1 tot 10).
afbeeldingen gedichten Straatpoëzie
afbeelding demonstranten Pixabay