David Troch (1977) is auteur en schrijfdocent. Hij was stadsdichter van Gent en stond aan de wieg van Kluger Hans. Van hem verschenen vijf dichtbundels en de verhalenbundel Rue des Regrets. Hij vond het eenlettergreepgedicht uit, wat hem een nominatie voor de Wablieft-prijs opleverde en wat resulteerde in voor jou wou ik een huis zijn.
De gedichten bij dit interview komen uit deze nieuwe bundel.
Alja Spaan sprak met hem.
foto Sylvie Marie
Eind januari verscheen bij uitgeverij Vrijdag de bundel voor jou wou ik een huis zijn. Kun je iets vertellen over de totstandkoming?
Had ik mij niet voortgeplant, dan was deze dichtbundel er niet geweest. Nadat ik afzwaaide als stadsdichter van Gent had ik mijn buik vol van de poëzie. Die afkeer ging zo ver dat ik mij tegen intimi al eens liet ontvallen dat ik misschien nog wel eens een stapeltje reeds bestaande gedichten zou verzamelen, maar dat het daarbij zou blijven. Voorgoed. Voorgoed duurde drie jaar. Naar het einde van die drie jaar toe verscheen de verhalenbundel Rue des Regrets en ik was alweer vrolijk met ander proza bezig.
Tot in 2019, de week voor Gedichtendag. Ik zat in de trein tussen Gent en Mechelen en kon het idee waarmee ik al langer speelde niet langer onderdrukken. Mijn zoon zat toen al een aantal maanden in het eerste leerjaar. Hij leerde lezen. Mij prikkelden die verhaaltjes met heel eenvoudige, eenlettergrepige woorden niet. Maar ik vroeg me vaker en vaker af op welke manier ze dat wel zouden doen. Ik voelde dat het poëzie moest worden, poëzie voor volwassenen, maar ik hield de boot af. Tot die bewuste treinrit. Toen stond plots het eerste eenlettergreepgedicht op papier. Drie pagina’s telde het. Het haalde de bundel in flink afgeslankte versie. Nu is als was ik de boom nog maar één pagina lang. Dagen daarna sneeuwde het. Dat natuurfenomeen trachtte ik in een eenlettergreepgedicht te vatten. Ik deelde het op mijn auteurspagina op Facebook en ontving best aardige reacties. Daarna rolde het ene na het andere eruit.
Hoe is het om uitvinder te zijn van het eenlettergreepgedicht?
Toen mijn grootmoeder me als jongetje vroeg wat ik later wilde worden, antwoordde ik prompt: professor! Toentertijd las ik vast veel Jommeke en was ik vooral begeesterd door Professor Gobelijn die de meest waanzinnige dingen uitvond. Mijn grootmoeder heb ik nooit iets anders dan stationsromannetjes zien lezen, maar misschien had ze wel een keer in haar handen geklapt als ze had geweten dat ik ook iets heb uitgevonden. Al is het eenlettergreepgedicht nu ook weer niet iets wereldschokkends. Dankzij de beperking heb ik het plezier herontdekt dat ik uit het schrijven van poëzie haal. Daar ben ik mijn oudste zoon enorm dankbaar voor. Ik droeg de bundel dan ook aan hem op.
Waarom die hekel aan hoofdletters?
In mijn proza en theaterteksten maakt het mij niet uit, maar in mijn poëzie gebruik ik bewust nergens hoofdletters. Daar heb ik een hele theorie over. In een recensie over mijn debuutbundel die Hedwig Speliers voor Poëziekrant schreef, staat: Er ontstaat een visuele gelijkvormigheid en die creëert een continuïteit die de thematische structuur van het ‘lyrische verhaal’ versterkt. Misschien heeft hij gelijk. Misschien ook niet.
Wat betekenden de Turing (2012) – en andere prijzen voor je? Was die eerste te vergelijken met bijvoorbeeld de Herman de Coninckprijs (2013)?
Een prijs betekent dat je met woorden wist te raken. En dat raken is misschien wel belangrijker dan de prijs zelf.
Je werkte mee aan diverse poëziebladen, onder andere aan Meander. Volg je de literaire ontwikkelingen op de voet?
Ik probeer nog altijd zo goed en zo kwaad mogelijk de vinger aan de pols te houden. Niet alleen qua poëzie. Literatuur in het algemeen boeit me. Vorig jaar las ik meer dan mijn lichaamslengte. De boeken uit mijn eigen bibliotheek legde ik op een stapeltje. Dat kwam tot aan mijn voorhoofd, maar er ontbraken nog een twintigtal boeken die ik uit bibliotheken ontleende. In dat stapeltje zaten best veel dichtbundels, maar ook romans, non-fictie, jeugdliteratuur. Een zo breed mogelijke kijk lijkt me voor een schrijver belangrijk. Daarnaast ben ik schrijfdocent. Ik wil veel kennis met mijn leerlingen delen en me dus niet op één genre blindstaren, laat staan op één poëtica. Daardoor kom ik er lang niet altijd toe om alle nummers van alle literaire tijdschriften te verorberen die door de brievenbus van huize Troch glijden.
Kun je dichten leren? Met welke les begint de opleiding Creatief Schrijven?
Kan iemand met twee linkerhanden een konijnenhok timmeren? Misschien zal hij met de hamer al eens op zijn vingers kloppen, met alle pijnlijke gevolgen van dien, maar uiteindelijk zal hij de konijnen wel weten te herbergen. Iedereen begint met een andere ambitie aan een kortlopende poëziecursus of aan de driejarige opleiding Schrijven die ik nu aan kunstacademie De Poel in Gent geef. Niet iedereen droomt van een eigen dichtbundel. Voor sommigen volstaat het taalplezier. Sommigen doen het zelfs gewoon om eens onder de mensen te komen. Prima. Ik zorg ervoor dat iedereen zijn gading vindt. Een standaardles waarmee ik telkens weer uitpak, heb ik dan ook niet. Het daagt mij uit om steeds weer iets nieuws te verzinnen.
–
als ik aan de berg denk, droom ik van de vlag
en de stok die ik de sneeuw in plant.
–
aan de voet van de berg meet ik op het zicht
hoe hoog hij is, waar het steilst, wat de klim van me vergt.
–
ik zie zo hoe ik het snelst naar de top kom.
in een mum van tijd klamp ik me vast aan sterk touw,
kust mijn neus de wand van de berg.
–
het deert me niet dat de rots schuurt en mijn huid schaaft.
ik wil en ik zal. ik glijd niet weg, flik het,
bijt me vast. ik wil en ik zal.
–
al moet ik door een hoop sneeuw, ik vecht me naar de top.
eens ik op de top van de berg sta, zie ik de berg niet meer.
Je debuteerde met een verhalenbundel. Hoe kwam je tot het schrijven van poëzie?
Hm, die bundel met ultrakorte verhalen dateert alweer van bijna twintig jaar geleden. Voor ik zulke verhalen schreef, was er toch eerst de poëzie. Misschien was het goed dat dat ene meisje mijn onstuimige liefde vertikte te beantwoorden, wie weet wat er anders van me terechtgekomen zou zijn. Pas toen ik mij aan melodramatische gedichten waagde, begon ik de poëzie te ontdekken. Bij mijn ouders vielen alleen versjes van Toon Hermans te rapen. De plaatselijke bibliotheek bracht soelaas. Karel Jonckheere, Dirk Verbruggen, Clem Schouwenaars en veel, veel meer dichters ontdekte ik er.
Wat heeft je voorkeur: het schrijven van toneelstukken, verhalen of gedichten?
Wie waagt het een vader te vragen naar zijn favoriete kind? Goed, toegegeven, poëzie heeft me dus een aantal jaren van walging gekost, maar kijk, intussen heb ik ook dat kind weer in mijn armen gesloten. Zoals ik graag verschillende genres lees, heb ik er ook behoefte aan om in diverse genres te schrijven. Soms is dat poëzie, soms proza, soms een mix.
Verandert het schrijven in de loop der jaren?
Misschien weet ik nog beter dan vroeger waar ik met mijn eigen werk naartoe wil. Hoe ouder ik word, hoe driftiger ik doorschrijf. Wat lang niet betekent dat ik met alles zomaar tevreden ben. Integendeel. Ik ben behoorlijk kritisch op elke letter. Begin november 2019 ontving mijn uitgever bij wijze van verjaardagscadeau een eerste versie van voor jou wou ik een huis zijn. Meer dan twee derde van de gedichten uit die versie sneuvelde. De gedichten die het overleefden, moesten allemaal heel wat aanpassingen ondergaan. Dat is lang niet alleen maar mijn verdienste. Ik had de luxe van vier paar ogen, die bij deze bundel over mijn schouder meekeken. Het is mede dankzij hen dat ik nu best wel tevreden ben over het resultaat.
–
in dit land leef jij, mijn lief. in dit land is er te veel
licht om ’s nachts een ster die valt te zien.
–
het heeft geen zin om aan het raam te staan, mijn lief,
kom weer in bed. de zon ligt al in zee.
–
als ons bed dit land zou zijn, het land ging niet in twee.
toch, mijn lief?
–
ik beeld het me niet graag in: jij die je rug naar mijn rug keert,
de blik naar de deur, klaar om op de vlucht te slaan.
–
al weet ik dat het ook ons lot is, dat de zee komt,
ons het bed uit rolt, ons in slaap wiegt naast de zon.
–
het spijt me zo, mijn lief,
dat het licht in dit land ons geen ster meer laat zien.
In een interview van Gent Leest noem je je motto: ‘Schrijven is in beweging blijven’. Is schrijven zoveel meer dan alleen het ambacht?
Het ambacht, gaan zitten en werken is een bijzonder belangrijk onderdeel van de poëzie en van schrijven in het algemeen. Maar van alleen maar zitten, roest je vast. En mij maakt het ook nog eens onrustig. Ik moet regelmatig naar buiten. Fietsen, wandelen, hardlopen. Tijdens een fiets- en wandeltochtje krijg ik regelmatig ideeën, het ene idee bruikbaarder dan het andere. Ga ik hardlopen, dan slaag ik erin mijn gedachten heel even te pauzeren. Misschien dat ik daarom wel eens voor een marathon train.
Na het stadsdichterschap van Gent sloot je je een tijdje af van poëzie. Hoe doe je dat?
Simpel, je overstelpt gewoon een van je andere kinderen met je liefde. Als ik er nu op terugkijk, was die sabbatperiode nog zo slecht niet. Er bleek in die tijd heel wat in me te hebben liggen kiemen. Dat hielp ongetwijfeld om me weer met een frisse kijk op de poëzie te storten.
Dwingt het stadsdichterschap je tot een bepaalde onderwerpkeuze?
Tot iets gedwongen heb ik me nooit gevoeld. Gelukkig maar. Een creatieve geest moet je niet te veel beknotten. Ik koos mijn onderwerpen zelf. En dat waren lang niet alleen maar onderwerpen waarmee ik de schoonheid van Gent bezong. Ik durfde me ook kritisch uit te laten. Met het gedicht de leegte kaart ik bijvoorbeeld de leegstand aan. Een thema dat universeler is dan Gent alleen.
Moet een dichter een bepaalde maatschappelijke inbreng hebben; toekomstgericht zijn of activisme kennen?
Moeten moet een dichter niks. Beknotting, weet je wel. Zelf wil ik wel eens iets schrijven waarmee ik een kritische stem laat horen. Ik ben dan ook zeer verheugd met een initiatief als de klimaatdichters en de grote groep die zich daarbij al aansloot. Al is het niet alleen de taak van een schrijver om de vinger aan de pols te houden. We kunnen maar beter met zijn allen op gezette tijden vragen stellen bij het nu.
Hoeveel van jezelf zit er in je werk?
Wil je graag dat ik dat uitdruk in procenten?
–
doe geen kwaad. denk na.
mijn hoofd kent het pad dat het best bij mij past.
–
maar er is ook het hart, er is de buik die spreekt.
wat de buik zegt, zet de stap in gang.
–
eerst is mijn pas slap, sluip ik
meer dan ik loop, in de hoop dat aan niets te zien is
wat ik in het schild voer,
–
maar al gauw vier ik het touw wat, breek los,
wijk meer en meer af van waar mijn neus naar wijst.
–
op de tip,
op de bal van mijn voet dans ik weg,
weg, weg.
–
in de dag mag wel wat meer jazz.