Harmen Malderik (1947) studeerde rechten en Frans. Hij werkte als (juridisch) tolk-vertaler. Hij publiceerde reisverhalen, romans en twee dichtbundels. Gedichten verschenen o.a. in Hard Gras, Poëzieverrijkt en Meander Magazine. Sport speelt in zijn werk een belangrijke rol. Hij laat zich vooral inspireren door zijn mondiale ervaringen als fietsreiziger en zijn andere sportieve activiteiten. Sport is voor Malderik een middel om terug te keren naar de natuur, een vlucht uit de consumptiemaatschappij.
Alja Spaan sprak met hem.
foto Gabrielle Honig
Allereerst gefeliciteerd met je nieuwe bundel, Nooit loopt de weg dood (uitgeverij Palmslag, januari 2021). Je uitgever noemt de gedichten geëngageerd, geestig en provocerend. Is dat een voorwaarde voor een goede bundel? Wat is voor jou een goed gedicht?
In zijn algemeenheid is dat geen voorwaarde, voor mij persoonlijk misschien wel. Geëngageerde sportgedichten moeten tegenwicht bieden, want het ethisch gehalte in de sport is bedroevend, alles lijkt te zijn toegestaan (denk aan Qatar, het autoracen in de duinen…), maar tegelijkertijd moeten die gedichten ook een esthetische waarde vertegenwoordigen, het moet niet ontaarden in pamflettisme. Humor maakt zware poëzie wat lichter, meer relativerend en zeker in de sport is dat belangrijk. Ook dat provocerende klopt wel. Ik heb soms de neiging om behaagzieke ijdeltuiten en overgevoelige, politiek correcte types subtiel op hun lange tenen te trappen.
Een goed gedicht moet de dingen in niet alledaagse bewoordingen vanuit een verrassende invalshoek laten zien. Daarom doe ik in mijn sportgedichten niet aan scorebordpoëzie.
–
we beklimmen de berg omdat hij er is
de top is niet het einde van de tocht
achter iedere berg daagt weer een nieuwe op –
die draagt alleen een andere naam
–
we zeilen over zee naar de horizon
de streep die we zien is niet het einde
daarachter ligt weer een nieuwe zee
met dezelfde golven van koppig schuim
–
we fietsen door een onmetelijk land
over een vlakte die polder of meseta heet
de wind zingt altijd met ons mee –
tegenwind is een hopeloos misverstand
–
we kijken niet om, rennen altijd door –
nooit loopt de weg dood
Ben je opgegroeid met poëzie?
Nee. Ook mijn ouders hebben mij nooit gestimuleerd. Omdat ik niet wist wat ik wilde, ben ik rechten gaan studeren. In Nijmegen. Voor ik me uiteindelijk als zelfstandig (juridisch) tolk-vertaler vestigde, heb ik o.a. nog een half jaar colleges Frans recht en Franse literatuur aan de universiteit van Aix-en-Provence gevolgd. Daar ben ik pas goed in aanraking gekomen met poëzie, vooral die uit de negentiende eeuw: Baudelaire, Verlaine, Rimbaud… In Frankrijk maakt literatuur, en zeker poëzie, veel meer deel uit van je algemene ontwikkeling dan in het, in dit opzicht, barbaarse Nederland.
Begin deze eeuw ben ik zelf gedichten gaan schrijven (aanvankelijk vormvast, vooral sonnetten) over allerlei onderwerpen. In 2005 ben ik voor het eerst gaan voordragen, en wel op dichtavonden van ‘Woorden in de Waagschaal’ in de Haarlemse Waag. Langzamerhand ben ik mij meer op sportpoëzie gaan toeleggen. In 2016 kwam mijn eerste dichtbundel uit.
De bundel is opgebouwd in blokjes van 7 of 14 gedichten rond een stelling. Zo hebben we Zuchtende dalen, ademloze bergen na het voordeel van hardlopen. Hoe ben je te werk gegaan?
De gedichten uit mijn nieuwe bundel zijn een keuze uit sportgedichten die ik in de periode 2016 – 2020 heb geschreven. Na die keuze ontdekte ik dat ik van bepaalde sportieve activiteiten, die ik in één afdeling wilde onderbrengen, ongeveer tweemaal zoveel gedichten had uitgekozen dan van andere activiteiten. Het getal zeven heeft iets magisch. Ik heb dus zo zitten schuiven (hier een gedicht erbij, daar een gedicht eruit) dat ik een korte serie van zeven gedichten kon afwisselen met een serie van veertien gedichten. Voor de rest moet je daar niet teveel achter zoeken.
De bundel heeft een prettige cadans. Lees jij je gedichten jezelf hardop voor?
Ja. Het voelt vaak zo dat ik tijdens het schrijven al in die cadans zit, alsof ik op mijn racefiets zit, aan het hardlopen ben… Bij herlezing herschrijf ik het gedicht voor een deel, maar ik probeer dat ritme vast te houden.
Je gedichten hebben diverse vormen. Hoe belangrijk is de vorm?
Vorm is belangrijk. Ook de vrije vorm is een vorm. De verdeling in strofen, de interpunctie, ik besteed er veel aandacht aan, net als aan (binnen)rijm, assonantie, alliteratie… Ieder gedicht krijgt de vorm die erbij past. Een sonnet ontstaat bij mij meestal spontaan als ik eenmaal aan het dichten ben. Hé, hier moet ik nog drie of zes regels bij fantaseren, dan heb ik een sonnet. En dan hangt het natuurlijk nog af van de inhoud of ik het geheel goed genoeg vind om voor te dragen of te publiceren. In de vorige bundel stonden drie sonnetten, in deze bundel één, te weten een zeilgedicht. Een consequent volgehouden vorm geeft een bundel zeker een eenheid, maar de eenheid zit bij mij in de inhoud.
In slechts een gedicht komt geen interpunctie voor, Een nieuwe tijd. Is dat bewust?
Ja. Dat komt omdat dit gedicht bestaat uit distichons, waarbij strikt genomen achter elke eerste en tweede regel een komma zou moeten staan. Al die komma’s, dat geeft een onrustig beeld. Ik heb toen besloten om ook in alle andere gedichten komma’s op het einde van een regel weg te laten.
–
smog lost op tussen haarlemmer huizen
terrassen inhaleren geen fijnstof meer
–
spaarnebruggen krimpen langzaam dicht
de zeeweg fietst door bevrijde duinen
–
frisse jongens rennen de afgang af
vrolijke meisjes ballen op het strand
–
een judas verdwijnt uit het vergezicht
een motorrijder hijst een witte vlag
–
een zuil wandelt weg met zijn reclame
geen bolide walmt nog door het zand
–
slechts de schemer kleurt het blond oranje
een uil oehoet vanuit de nacht:
–
slaap zacht mijn kind in je kleine bed
de klok wordt niet meer teruggezet
Het laatste blokje kent maar een gedicht: Ik ben een fietser in extra tijd. Een ontroerende toegift. De mooiste gedichten zijn sowieso de persoonlijkste, zoals het titelgedicht van de bundel. Het heeft iets troostrijks te lezen ‘we beklimmen de berg omdat hij er is’; we moeten gewoon om kunnen gaan met wat we tegenkomen. Je gedichten zitten vol met deze simpele waarheid. Kun je iets zeggen over je inspiratie?
Mijn inspiratie haal ik uit beweging, uit het buitenleven, uit de wisseling van de seizoenen. Dat de seizoenen steeds meer op elkaar gaan lijken is een trieste constatering. Vooral in de sportwereld wil men de seizoenen, meestal om commerciële redenen, naar zijn hand zetten.
Denk je aan de lezer als je dicht?
Nee, ik denk niet veel aan de lezer; dat bedoel ik niet arrogant. Ik wil alleen maar goede gedichten schrijven over wat mij bezighoudt. Toen ik bv. in de jaren zeventig naar Zuid-Frankrijk en Spanje fietste, kwam ik nog heel weinig racefietsers tegen op Alpen- en Pyreneeëncols, ook niet op Nederlandse wegen trouwens. In mijn schrijfwerk (vooral bij proza) heb ik lang last gehad van de wet van de remmende voorsprong – tenminste, zo voel ik dat. Maar nu heb ik de tijdgeest mee. Steeds meer mensen wandelen, rennen, fietsen, zwemmen…
In een blog voor de site Poëzie verrijkt beschrijf je een leuk voorval over de vooroordelen over sportgedichten. Heb je vaak het gevoel dat je je moet verdedigen? Ervaar je zelf een thema of categorie als beperking, of geeft het kader juist bescherming?
Hoewel ik niet iemand ben die vindt dat hij zich steeds moet verdedigen, wil ik die vooroordelen wel wegnemen. Omdat ik mijn (hoofd)thema ruim opvat, ervaar ik het niet als een beperking. Ik voel me er thuis, kan er veel in kwijt en vind het prettig om me op die manier te onderscheiden van de grote hoeveelheid gedichten over meer gangbare onderwerpen.
Op dezelfde site staat onder het kopje Coronagedichten een prachtig gedicht met titel Thuisfietser. De beginzin luidt het waait maar hij voelt geen wind. Begint het dichten met een dergelijke ingeving? Ben je veel aan het schaven of heeft het een ritme van een goede loop?
Als ik iemand zich in het zweet zie trappen met een groot scherm voor zijn neus, dient de eerste zin zich al meteen aan. Toevallig stond ook de rest van Thuisfietser redelijk vlot op papier. Maar over het algemeen schaaf ik veel, wat ook betekent dat ik veel doorhaal. Het moet goed lopen. Aan een kort gedicht als bv. Waaier uit mijn nieuwe bundel heb ik erg lang en veel zitten schaven, totdat ik vond dat ik niet beter kon en toch tevreden was met het resultaat. Zoiets geeft mij veel voldoening.
–
De wind raast over het vlakke land –
hij balanceert op een evenwichtsbalk.
–
Het achterwiel draait almaar sneller
(het verlangen naar een lekke band).
–
Er daagt licht voor zijn betraande ogen:
een decimeter, een halve meter… een
meter licht.
–
De wind huilt leegte in zijn oren.
–
Hij plooit, zwicht, geen nieuw verzet
geen tussensprint die hem nog redt.
–
Het gat wordt groter, almaar groter
de eenzaamheid rekt zich verder uit.
–
Het peloton verdwijnt:
hij is aan de kant gezet
Je schrijft ook romans; in 2018 verscheen de reisroman Wens dat de weg lang mag zijn. Wat is het verschil met poëzie schrijven?
In een roman ben ik meer gebonden aan regels en wetten. Het gaat vooral om het verhaal, de opzet, de uitwerking ervan, om het karakter van de (hoofd)personages. Het is lange termijnwerk. Voor een roman moet ik in een flow raken, doorschrijven totdat de eerste versie af is en het herschrijven en corrigeren kan beginnen. Voor een gedicht ligt dat anders. Een eerste versie is er meestal snel.
Ken je de gedachte ‘hoe ouder je wordt hoe minder woorden je nodig hebt’?
Nee, niet specifiek, maar het is wel zo, denk ik. Als je ouder wordt ga je trouwens ook minder hard lopen.
Is het schrijven ook gekoppeld aan een bepaalde ‘conditie’?
Voor een roman heb ik absolute rust nodig. Dan trek ik mij terug in mijn schrijfhuisje op het Franse platteland. Ik zie dan soms maanden nauwelijks iemand. Dat ligt voor het schrijven van gedichten anders.
Ervaar je competitie?
Ik ervaar het schrijven over het algemeen niet als competitie. Ik kan mij wel ergeren aan nogal wat bekende Nederlanders die zich wel erg gemakkelijk overgeven aan weer een nieuwe trend en daarbij ook nog veel media-aandacht krijgen. Die competitie verlies je dus altijd.
In een eerdere Meanderpublicatie zeg je dat ‘sport een middel is om terug te keren naar de wortels, de natuur’. Is dat genieten van het onderweg zijn of heimwee naar bepaalde streken, bezorgdheid over de veranderingen in het landschap of een veel persoonlijker band met je omgeving?
Het is vooral het onderweg zijn. Ik fiets, wandel enz. omdat ik weer frisse gedachten in mijn hoofd wil toelaten (ik heb de beste beslissingen in mijn leven op de fiets genomen). Ik ontvlucht vaak de drukte en het lawaai, fiets naar stille streken om te genieten van de omgeving, waarvoor een goede conditie overigens een voorwaarde is (afzien is niet altijd prettig). Ik keer nogal eens terug naar dezelfde streken, niet uit heimwee, maar omdat ze mooi zijn, fietsend relatief snel te bereiken zijn en ik er soms ook wel een persoonlijke band mee heb. Zo ga ik af en toe wel eens terug naar mijn geboorteplaats Ravenstein omdat daar nog familie woont.
Dat het landschap verandert is niet zo erg, wel als dat onnodig ten koste gaat van de natuur en een gezond leefklimaat. Ik maak me daar zorgen over, niet zozeer voor mezelf maar voor onze kinderen en kleinkinderen.
Is sport ook een manier je te verzoenen met de wereld om je heen, en in het verlengde daarvan, is dat het schrijven ook?
Ja. Ik zou niet weten wat ik zou moeten als ik niet zou kunnen fietsen, wandelen, enzovoorts. Het is voor mij zelfs belangrijker dan schrijven.
Je nieuwe bundel heeft een motto uit het boek Anquetil tout seul van Paul Fournel, kort samengevat Eenzaamheid is zijn koninkrijk. Kunnen we dat doortrekken naar de rol van de schrijver?
Ik denk het wel. Maar het is telkens een zelfgekozen, tijdelijke eenzaamheid.
Hoe ervaar jij het dat je nu niet je werk kunt delen vanaf het podium, dat je geen interactie met je lezer hebt?
Ik mis dat erg. Ik doe niet aan ‘zoom’ en dat soort dingen, dat is voor mij geen alternatief voor optreden voor publiek en het luisteren naar andere dichters in een ‘fysieke’ omgeving. Dat geeft mij ook inspiratie. Laten we hopen dat aan deze ellende gauw een einde komt.
Wat wordt de volgende uitdaging?
Ik ben van plan binnenkort weer eens wat gedichten te schrijven en te beginnen aan een roman.