Joris Brussel (1987) is – naast creatief schrijver en bedrijfsjournalist – stadsdichter van Alkmaar; daarvoor was hij stadsdichter van Velsen en van Beverwijk. Dit maakt hem de eerste stadsdichter in Nederland met drie staddichttitels op zijn naam. Zijn Alkmaarse stadsdichtbundel is in de maak. Net als zijn eerste dichtbundel met vrij werk in afwachting van een geschikte uitgever. Als stadsdichter van Alkmaar verwierf hij nationale bekendheid door promotie van de poëtische zin ‘Welkom in Alkmaar’ op een dak van een restaurant in het centrum van Amersfoort. Alja Spaan sprak met Brussel.
foto Heleen Vink
Later dit jaar zwaai je af als stadsdichter van Alkmaar. Hoe is de stad en het werk je bevallen na Velsen en Beverwijk?
De mensen, de evenementen waar ik mocht voordragen en de thema’s waar ik over mocht schrijven maken mij een gelukkig mens. Ik heb in drie jaar tijd zo’n 20 stadsgedichten afgeleverd en ruim vijftig keer op een Alkmaars podium gestaan. En er staan nog een aantal mooie projecten op stapel. Dat geeft volgens mij wel aan hoe verwend ik ben in deze mooie, nuchtere, cultuurminnende, historische stad.
Welke bijzondere projecten heb je mogen doen?
Het zijn er eigenlijk te veel om op te noemen. Maar om er bij een paar stil te staan: ik heb een eigen bronzen gedenktegel met een dichtregel erop om aandacht te vragen voor de ondersteuning van daklozen. Bij het bronzen beeld Suzanne bij de Achterdam (de Alkmaarse equivalent van de Wallen) hangt een gigantische plaquette met een gedicht van mij. Ik heb een mini-dichtfestivalletje georganiseerd met expositieruimte het Kruithuisje. Dit terugkomende evenement heeft de naam Bruskruit. Ik heb dichtmiddagen mogen organiseren voor onder andere basisschoolkinderen en voor dementerende ouderen. Ik heb een bijdrage mogen leveren aan Alkmaardersopdekaart waarbij bekende Alkmaarse mensen en gebeurtenissen op een kaart terechtkomen en ik mocht voordragen bij de evenementen rondom Vijfhonderd jaar Grote Laurentiuskerk in Alkmaar. En zoals je al in de introductie aangaf, heb ik – samen met Niels Goedel – gelobbyd om de zinsnede ‘Welkom in Alkmaar’ voor een maand in koeienletters op het dak van een restaurant in Amersfoort te krijgen. Niet alleen is dat gelukt; ook heb ik er een stadsgedicht aan gewijd dat in meerdere landelijke kranten werd gepubliceerd. Dat is wel heel gaaf, hoor.
Een mooie ‘afsluiting’ lijkt het poëziesymposium dat Alkmaar als Dichtstad op de kaart moest zetten en dat onlangs werd gehouden. In een interview met uit072 noem je het gedicht waarop je het meest trots bent ‘Momentopname’ omdat dat een persoonlijke verslaggeving is van jouw herinneringen aan de stad. Hoeveel van jezelf zit er in je andere gedichten?
Ook behoorlijk veel. Mijn Alkmaarse zoontje, een stukje chauvinisme en geloof in een multiculturele samenleving met oog voor de lokale geschiedenis. Deze thema’s komen terug in mijn stadsgedichten. Logisch wel, want het zijn natuurlijk mijn eigen observaties op alles wat er speelt in deze gemeente. Maar toch blijf ik als vanzelfsprekend schatplichtig aan de stad en niet andersom. Meer dan in mijn persoonlijke gedichten treed ik in mijn stadsgedichten meer als observant op de achtergrond. Ik ben immers stadsdichter van Alkmaar en niet stadsdichter van (Joris) Brussel.
–
Lokale piraten en boeven praten over hun leven in Alkmaarse straten,
ze zingen multiculturele tieners toe dat ze hun hood moeten ownen
doelend op de Vinex-wijken waar autochtonen in alle rust wonen.
–
Bovengenoemde boef rapt over tattas die zijn voornaam verkeerd uitspreken,
terwijl hij zich op zijn beurt over vrouwen durft uit te spreken als zijnde kechs:
taal biedt een brug voor generatiekloven, maar is óf mag daar alles mee gezegd?
–
Molens, polders en ook ik ontkom niet aan kaas; ze horen in Alkmaars hart,
maar de oer-Hollandse nuchtere Alkmaarder is net zo goed bruin, geel of zwart.
Er zijn in Overdie meer afkomsten aanwezig dan er Hollandse cafés zijn in de binnenstad
maar zet muren om culturen en toeristen komen niet verder dan op ‘t Waagplein aan de patat.
–
De oom van mijn zoon is een Afrikaanse klankenkunstenaar uit Alkmaar
die zingt over burgeroorlogen, gouden bolides en eindeloos straatgeweld,
ik neurie mee terwijl ik ruzie met mijn papafiets; ben ik dan een antiheld?
Integendeel, want ik leer mijn kleine man de stad te bekijken als een groot contrast
maar dat is pas rijkdom als we accepteren dat dezelfde klomp niet elke (pinda)kaaskop past.
–
–
Inaugaratiegedicht Stadsdichter van Alkmaar – juni 2018
Waarom wilde je graag stadsdichter zijn? Is het juist niet heel lastig om ‘op bestelling’ te moeten schrijven?
Het is een beetje alsof je de sleutel van de stad krijgt en alle deuren mag opendoen om er vervolgens over te mogen schrijven wat je hebt gezien en meegemaakt. Een echte erejob. Een bijzondere, unieke kans om te doen wat ik het liefste doe; observeren, leren, ontmoeten en proberen te verbinden door mee te geven wat ik zie en beleef. Ik bedoel: dichten in de Grote kerk, tijdens het Alkmaars Ontzet en op het bordes van het gemeentehuis. Dat is toch fantastisch?!
Wat moet een stadsdichter nooit doen?
Het is niet aan mij om te beoordelen wat een stadsdichter wel of niet moet doen. Ik ben niet de coach der stadsdichters. Hoewel ik die functie met alle liefde zou willen vervullen na mijn ambt. Persoonlijk probeer ik me in mijn stadsgedichten bewust te zijn van de diversiteit van de brede maatschappelijke doelgroep die ik mag bedienen. Ik probeer daarom bewust laagdrempelige taal te gebruiken en niet te pretentieus te doen. Minderheden betrekken, een emotie eruit pakken die breed gedragen wordt, uitvragen wat men belangrijke thema’s in de stad vindt. Het klinkt wellicht zwaarbeladen en heel moralistisch maar je vertegenwoordigt wel een bijzondere stad en bent in dienst van haar inwoners.
–
Ons treinstation heeft geen piano die valt te slopen
omdat er geen ruimte is voor vals spel door idioten.
En hoewel we ons in betere tijden op de pleinen willen herenigen
hoef je diezelfde pleinen nu toch niet uit onbegrip te stenigen?
Halve zolen zorgen enkel dat ze mensen heel hard beledigen
door ziekenhuizen aan te vallen in plaats van te verdedigen.
Want rellen tellen niet als antwoord op de vraag of vroeg
of laat de noodzaak van de avondklok weer voorbij gaat
dus het slaat nergens op dat je onder het mom van protest
winkels inbrest, teststraten af fikt en op de politie in maait.
Grote mensen die het niet lukt om binnen te zijn voor klokslag negen
zijn sowieso te kinderachtig om zich ’s avonds over straat te bewegen.
Helden op sokken in slippers,
waag je ’s avonds niet op het Waagplein,
je hoeft daar niets kapot te maken voor de gein.
Blijf daarom binnen en laat enkel je stoute plannen lopen
houd het maar gewoon vooral bij je eigen kussenslopen.
–
–
Naar aanleiding van de oproepen van januari 2021 om – net als in andere steden – in Alkmaar te gaan rellen uit onvrede over de avondklok.
In hoeverre speelt toeval nog een rol in je werk?
Toeval… Hoewel ik inderdaad ook ‘op bestelling schrijf’ voor evenementen die jaarlijks terugkomen, zijn de thema’s van mijn andere gedichten meestal niet in beton gegoten. Ik vind het fijn om een nietszeggend klein nieuwsbericht of een buiten het nieuws gebleven of juist absurdistisch feitje uit te vergroten of een twist te geven in mijn poëzie. Denk aan de gestolen urn uit café het Hartje en het door vandalen van de Kanaalkade in het water geduwde graffitikunstwerk dat cursisten hadden gemaakt tijdens CrossOverstad. Of de kerstreceptie in Buurtcentrum Overdie die de dames van VrouwEnKracht hadden geregeld met de inkomsten die zij hadden opgehaald met het schoonhouden van hun buurt. Om vervolgens zelf mensen op zelfgemaakte gerechten te trakteren op hun eigen welverdiende feestje. Of het project waarbij Alkmaarse kinderen van ouders met beperkte middelen een gratis fiets krijgen. Geen wereldschokkende nieuwtjes maar wel stadsdichtwaardig en bijzonder. Dus maak ik er een gedicht over.
Je hebt een poos niet kunnen optreden. Hoe belangrijk is het podium voor je en heb je interactie nodig met je lezer?
Ik schrijf mijn gedichten veelal met het doel om gehoord en in de tweede plaats gelezen te worden. Wellicht klinkt het tegenstrijdig maar het sociale aspect van dichten en voordragen, vind ik erg fijn. Luisteraars ontmoeten en beter leren kennen, geeft weer nieuwe inzichten. En als stadsdichter denk ik dat het belangrijk is dat je zichtbaar en aanwezig bent. Dus die interactie mis ik natuurlijk wel deels. Maar dat hoort er even bij. Ik hoop weer meer op te treden na de epidemie en gelukkig heb ik afgelopen jaar niet stil hoeven zitten. Op dat gebied mag ik absoluut niet klagen. Ik heb online poëzieworkshops gegeven en via ZOOM met cursisten een doorgeefgedicht gemaakt. Afgelopen zomer opende ik het coronaproof festival in Nederland en heb ik tal van filmpjes en podcasts mogen opnemen.
Kun je je herinneren wat je eerste gedicht was en de aanleiding ertoe?
Jazeker. Ik was twaalf en ik zat in de eerste klas van de middelbare school in IJmuiden. Een zekere Santpoortse dichter met de naam Menno Wigman werd ingezet om een dichtworkshop te geven. Ik maakte het gedicht ‘Wolven’, omdat dat mijn lievelingsdieren waren en nog steeds zijn. Het werkje kwam in een dichtbundeltje van school. Toen ik acht jaar later de eerste stadsdichter werd van Velsen (waar Santpoort en IJmuiden onderdeel van zijn) was mijn eerste optreden met niemand minder dan Menno Wigman. Dat vind ik wel heel tof.
Kun je je in deze tijd nog laten inspireren?
Inspiratie is natuurlijk altijd en overal te vinden. Dat kan geen pandemie of crisis tegengaan. Juist niet. De mooiste kunst wordt immers gemaakt in tijden van schaarste, wanhoop en chaos. Hoewel gezond verstand, hoop en geduld mooie raadgevers zijn in deze bijzondere tijd.
–
Toen we nog vissen waren
zonder dagen
leefden we
zonder schouders die
onze woonlasten dragen.
–
Ik liet alles varen
toen ik benen kreeg
mijn vin verzweeg
en met grote stappen
moest leren om naar lucht te happen.
–
Uiteindelijk vond ik warmte in tere vacht.
klom een boom in
en verschool me voor de berenjacht.
–
Nu eet ik boterzachte vis
in mijn getailleerde dierenhuid
terwijl ik me vol afschuw uit
over de ellende die een ander
aan de wereld moet hebben aangericht
terwijl ik de schubben
vakkundig van de huid af licht
voelt er geschraap langs
mijn vel en door mijn haren
alsof we zelf ooit vissen waren.
Wat wordt je volgende stad?
Ik roep eigenlijk al vanaf mijn zeventiende dat ik ooit stadsdichter word van Antwerpen. Nog lang voor ik durfde te dromen over de drie stadsdichterstitels die ik nu op mijn naam heb staan. Antwerpen doet me denken aan mijn geboortedorp Velsen-Noord. De rauwe havens, de logge industrie, de rokende schoorstenen tegenover bedrijvigheid en een no-nonsense werkersmentaliteit die samen zorgen voor een stukje schoonheid die schijndood lijkt te spelen voor wie het niet ziet. Het is dan ook niet gek dat Rotterdam op nummer twee komt op mijn stadsdichters-bucketlist.
Wordt je werk nog gebundeld?
Jazeker. Er komt een stadsdichtbundel aan als een cadeautje aan de stad op basis van alle cadeautjes die Alkmaar mij op haar beurt al heeft gegeven. Ik heb veel inspirerende mensen ontmoet tijdens het stadsdichten, waaronder veel lokale kunstenaars en fotografen. Hun bijdrages worden onderdeel van de bundel. Zoals bijvoorbeeld de samenwerking met Gerben Hermanus voor het gedicht ‘Op die Fiets’. En als de tijd rijp is, wil ik debuteren met een poëziebundel met vrij werk. Er liggen al een aantal gedichten klaar, die wachten op de juiste uitgever. Genoeg te doen dus.