Auke Leistra schreef korte verhalen waarvan een paar ooit in het helaas niet meer bestaande literaire tijdschrift Maatstaf werden gepubliceerd. Met twee verschillende coauteurs schreef hij een tweetal zogenaamde thrillers. Hij verdient al enige decennia de kost als literair vertaler en schrijft gedichten als het ‘moet’. Na het overlijden van zijn moeder schreef hij een cyclus over hun verstoorde relatie. De hier gepubliceerde vijf zijn daaruit een kleine bloemlezing.
foto Alexander Hesen
–
Naar het strand ging hij liever niet:
al kon je er vliegeren en pootjebaden,
schelpen zoeken en garnalen vissen,
al kon je er in de verte schepen zien varen,
je kon er ook donder op zeggen
dat hij zijn schepje weer kreeg aangereikt,
en dan kon hij graven wat hij wou,
maar als een soort omgekeerd vergiet
stroomde iedere kuil weer vol
met het grondwater van zijn verdriet.
maar het blijft in nevelen gehuld,
waardoor hij slechts zo nu en dan
een glimp opvangt van steeds
dezelfde elementen:
een moeder die niet zorgen kon,
een reiswieg en een kind,
steeds verder verwijderd van haar
die hem anders lief
zou zijn geweest.
–
Als kind kon hij
des avonds in de schemering
geen raam voorbijlopen
zonder een blik
in de verlichte huiskamer te werpen
en achter elk gezicht dat hij daar zag
een groot verdriet te vermoeden.
Veel later pas zou hij begrijpen
dat elk raam
waar hij als kind
een blik in had geworpen
een spiegel was geweest.
–
Op het lyceum kreeg hij wis-
en natuurkunde en leerde hij
over de wet van Archimedes
en de stelling van Pythagoras,
maar stiekem volgde hij
zijn eigen leertraject
en ontdekte hij zijn eigen wet:
als iemand dichterbij kwam,
werd de afstand groter.
maar sterven stelde hij zich voor
als moeizaam gillen,
alsof je onder water was
en schreeuwde om een haai
op afstand te houden,
heel hard en heel lang,
net zo lang en net zo hard
tot de droom voorgoed
voorbij was.