door Hans Puper
Theo van Doesburg, Abstractie van een koe Theo van Doesburg, Compositie XI
De schilder, architect, binnenhuisarchitect, dichter en theoreticus Theo van Doesburg (1883 – 1931), mede-oprichter van het invloedrijke tijdschrift De Stijl, heeft de grondslag gelegd voor de concrete beeldende kunst. Die verwijst op geen enkele manier naar een realiteit buiten het kunstwerk. Concrete schilderijen bestaan uit niet meer dan vorm, kleur en compositie. Zo’n schilderij is wat het is; het zoeken naar verborgen externe verwijzingen heeft geen zin. Je kunt de schilder zien als onderzoeker naar de formele en esthetische mogelijkheden van de beeldende middelen vorm, kleur en compositie. In zo’n onderzoek werken afbeeldingen storend, ze zijn overbodig en leiden af.
Abstracte schilderijen kennen die verwijzingen wel; daarop is een afbeelding van objecten uit de werkelijkheid teruggebracht tot de essentie, of beter: wat de kunstenaar als de essentie ziet. De koe is abstract, Compositie XI concreet. Van Doesburg heeft ze rond 1918 gemaakt.
Als dichter was Van Doesburg bekend onder de naam I.K. Bonset. Streefde hij ook naar concrete poëzie? Je zou zeggen van wel. In zijn artikel ‘Grondslagen tot een nieuwe versbeelding’ schreef hij: ‘Poëzie is geen philosofie en allerminst historie, zij dient niet het begrip. Zij is het zijn zelf, dat zich door klank, klankverhouding en klankcontrast uit’. Maar concrete poëzie had hij daar niet mee voor ogen. Hij wilde de band met de werkelijkheid buiten het gedicht niet verbreken, maar de taal ontdoen van de vervuilende ‘begrippelijke logische cultuur van het West-Europa van de laatste vijftig jaren, waardoor het, innerlijke, naar binnen gerichte zien en het naar binnen gerichte luisteren verloren [zijn] gegaan. (…) Eerst met ’n radicale vernietiging van alle bijkomstige en vage (begrips)waarden is het mogelijk het uitdrukkingsmiddel te zuiveren en het beeldende woord te ontwikkelen.’ Vergelijkbare opvattingen zag je bij de Vijftigers die atonale poëzie schreven.
Concrete gedichten bestonden destijds wel: de klankdichten van Kurt Schwitters bijvoorbeeld. Beroemd is zijn Ursonate. Ook Bonset schreef klankdichten, maar die beschouwde hij als ‘phono-gymnastiek’ om onze verzwakte ‘dichterlijke gehoorvliezen’ te genezen. De lettergrootten en accenten zijn aanwijzingen voor de uitspraak:
Ook in de klankdichten vinden we een belangrijke parallel bij de vijftigers, hoewel minder radicaal: het concrete ‘Oote’ van Hanlo bijvoorbeeld.
De meest inventieve concrete dichter die ik ken is Greta Monach (1928-2018). Zij was ook componist en werkte van 1966 tot 1986 op het Instituut voor Sonologie in Utrecht. Het zal niet verbazen dat juist zij belangstelling had voor concrete poëzie; ze begon daarmee in 1970. Ze zette daarbij al vroeg de computer in, op basis van zelfgeschreven programma’s.
In haar enig verschenen bundel, Compoëzie (1973), keert zij zich tegen ‘het wijdverbreide geloof, dat in poëzie de betekenis van de woorden van overheersend belang is’. Dat is volgens haar onjuist: ‘Alles wat een vers tot poëzie maakt – alles wat het onderscheidt van een simpele mededeling – blijkt te berusten op de werking van bepaalde klanken en vormen (via oor en oog) op ons bewustzijn.’ Betekenis is volgens haar een voorwendsel voor het maken van poëzie, dus waarom dat voorwendsel niet schrappen en de essentie blootgeven?
Opvallend is dat zij in haar geschriften en uitlatingen de term abstract gebruikt. Maar omdat ze de betekenis volledig uitbant en daarmee iedere relatie met de werkelijkheid buiten het gedicht, spreek ik liever van concrete poëzie.
In 2017 interviewde Hans Heesen haar voor De Utrechtse Boekhouder, het tijdschrift dat is gewijd aan Utrechts literair erfgoed. Het was haar laatste interview; in 2018 overleed ze. Het is opgenomen in Dichteren Leesten # 8, dat geheel aan haar is gewijd.
Over de wording van haar concrete poëzie vertelde zij onder andere het volgende:
Zowel de invloed van [componist] Koenig als van [beeldend kunstenaar] Struycken is belangrijk voor mij geweest, omdat ik sommige ideeën die zij hadden op het gebied van muziek en beeldende kunst heb overgebracht naar de poëzie. Iets waar ik al lang belangstelling voor had. Want toen ik als achttienjarige voor het eerst in een museum kwam, werd ik meteen gegrepen door de abstracte schilderkunst. Het zette me aan het denken: muziek is abstract, de moderne schilderkunst kon blijkbaar ook abstract zijn, dus waarom de poëzie niet? Ik had op dat moment nog geen idee hoe dat dan zou moeten, maar het hield me van het begin af aan bezig.’ Daarom vond ze de Vijftigers ook prachtig. Monach: ‘Omdat die de traditie loslieten en erg op de klank en de vorm gericht waren. Dat is in feite het wezen van de experimentele poëzie: dat ze meer gericht is op een klankstructuur dan op de semantiek van de dingen. Denk aan Jan Hanlo met zijn “Oote oote boe”. In het algemeen houd ik meer van dichters voor wie de klank belangrijk is.’ Het gebruik van de computer hielp Monach haar weg te vinden in het experiment, in de abstractie. Monach: ‘Daarin gebruikte ik in eerste instantie nog gewone semantische woorden. Maar bij die gewone woorden struikelde ik erover dat het ene woord lang was en het andere kort, en dan leverde niet het beeld op dat ik zocht. De volgende stap was dat ik alleen hele korte woordjes gebruikte en ten slotte werden dat pure, betekenisloze klanken die ik systematisch samenstelde. Ik was daar heel blij mee, want toen had ik eindelijk echt iets abstracts. Ik kon me helemaal richten op de klank van de woorden en het letterbeeld en hoefde me niet meer te bekommeren om betekenissen. Het had jaren geduurd voor ik zover was, voor ik iets gevonden had wat ik aanvaardbaar vond. Ik zag ook geen buitenlandse voorbeelden waar ik me naar wilde richten, dus het was een heel persoonlijke zoektocht.
Ter illustratie een Zweving. Ze omschreef die zelf als volgt:
De Zwevingen zijn gemaakt als collages van gestippeld, transparant materiaal. Waar de verschillende stippelingen over elkaar vallen, ontstaan verrassende patronen, die mij deden denken aan een merkwaardig klankverschijnsel, dat in de muziek bekend staat onder de benaming zweving.
In het artikel ‘Greta Monach, pionier sound poetry’ van Pieter M. van Sterkenburg is te horen hoe Monach dit gedicht verklankte. Ditzelfde geldt voor een paar andere gedichten.
In kleine kring werd (en wordt) Monach gezien als een fenomeen. Ze heeft deelgenomen aan exposities van computerkunst in Europa, Amerika en Australië en stond op festivals van klankpoëzie over de hele wereld. Het zou mooi zijn als zij ook in Nederland de waardering krijgt die zij verdient.
____
Met dank aan Piet Buunk, docent beeldende kunst en filosoof, voor het gedeelte over concrete kunst.
Voor het gedeelte over Greta Monach heb ik gebruik gemaakt van het artikel ‘Greta Monach, pionier sound poetry’ van Pieter M. van Sterkenburg in ooteoote en van de informatie in Dichteren Leesten # 8, dat geheel aan haar is gewijd en is samengesteld door Hans Heesen, met medewerking van Joop de Vries, literair erfgenaam van Greta Monach. Een gratis abonnement is bij Heesen te verkrijgen (hans.heesen@gmail.com).
Op Meander staat het artikel ‘Reflecties op het wezen van klankpoëzie’ van Joop de Vries.
Monach schreef ook ‘gewone’ poëzie. Hans Heesen en ik hebben daaruit een selectie gemaakt: Tijger in tropenzon. Gedichten 1949-2015. (Dichter Leest-reeks 3 – het is afgelopen vrijdag verschenen. De nummers 1 en 2 bestaan uit haar autobiografische notities: Jeugd op de Antillen en De Nederlandse jaren.)