door Jan Loogman
–
We komen op tijd uit bed, lopen naar de ontbijtzaal, eten yoghurt en zaden, soms een gekookt eitje en drinken veel koffie. Terug op onze kamer pakken we onze rugzak en kijken onder het bed om zeker te zijn dat we niets achterlaten. Daarna verlaten we het hotel. Voor onderweg kopen we bij de dichtstbijzijnde supermarkt een stukje kaas en een paar broodjes. We kijken op de routekaart en beginnen aan de wandeling. Al gauw lopen we op zandpaden.
Het is elke dag goed weer. De weg is niet te zwaar, we wandelen als vanzelf, de wind lichtjes langs ons. ‘Ik zwijg, jij zwijgt. / Maar we hebben / niets van messen die zwijgen. // Het verlies van één enkel vraagteken / maakt ons beiden dakloos.’ (Hans Faverey)
Soms raken we uit ons ritme. We hebben te veel koffie gedronken en moeten een paar keer stoppen om te plassen. Onbarmhartig komt de zon tevoorschijn, de hitte wordt drukkend en roept het zweet uit onze poriën. We moeten rusten. Om tot onszelf te komen gaan we ver uit elkaar zitten, ik op een omgevallen boom, jij op de doek die je uit je rugzak hebt gehaald. Na een tijdje pakken we onze spullen en zoeken elkaars spoor weer op. Soms ga jij voorop, soms ik. Of we lopen naast elkaar. ‘Mijn liefste, waar we beiden zijn, / Daar zijn we met ons bei,’ zong Jacqueline van der Waals in 1939.
Het regent kort en fel zoals dat tegenwoordig gaat. Even later is het weer droog, prachtige witte wolken waaien langs de blauwe hemel, de lucht is fris geworden, het zonlicht valt over de bomen verderop. ‘Het wordt nu tijd om te bedenken: / de zomer houdt niet eeuwig stand; / zij schonk ons al wat zij kon schenken – / de laatste gouden dagen wenken / en herfst komt reeds in feller kleuren drenken / de bloemen van dit dierbaar land.’ (Koos Schuur)
Weer thuis luister ik via de website writersunlimited.nl naar Jens Meijen, de jonge Vlaamse schrijver en dichter die in 2019 vanwege zijn bundel Xenomorf de C.Buddingh’-prijs kreeg. Hij praat over geluk, individueel en collectief, tijdelijk en blijvend. Veel mensen kiezen tegenwoordig voor het individuele geluk dat tijdelijk is, merkt hij op. Een feestje of – denk ik zelfkritisch – een mooie wandeling. Meijen heeft geen bezwaar tegen de keuze voor het tijdelijke, individuele geluk. Wel mist hij een keuze voor collectief geluk. ‘Geluk is ook het vermogen je een toekomst voor te stellen,’ hoor ik hem zeggen. Dàt en het vermogen ‘naar die toekomst toe te werken, samen met anderen.’ Verder luisterend krijg ik de indruk dat Meijen uitziet naar mensen die kiezen voor collectief geluk. Opvallend is dat hij die keuze koppelt aan verzet. Kennelijk is ‘het systeem’ (vermoedelijk onze bestaande maatschappelijke orde) niet gericht op blijvend collectief geluk. Wie zich via kleine of grote daden verzet tegen de verwachtingen van ‘het systeem’, is daarom goed bezig.
We zien Meijen op de beelden van writersunlimited door een herfstbos lopen en horen hem zeggen dat ook een boswandeling een – zij het kleine – daad van verzet is. Waarom zou dat zo zijn? Ik vermoed omdat de inspanning en het genoegen van de wandeling niet voorgeprogrammeerd zijn. Relevant lijkt mij dat een wandeling geen aanslag is op de toekomst. Wie de wandelschoenen aantrekt kiest weliswaar voor individueel genoegen, maar deze keuze is niet strijdig aan het collectieve geluk. Kenmerk daarvan is immers de gerichtheid op de toekomst. Een wandeling is oké want hij bederft de toekomst niet. Sterker nog, wie wandelt, merkt wat de wereld te bieden heeft. De wereld blijkt een paradijs waar wij in mogen leven. Wie dat ervaart, gunt de mensheid een toekomst. Het verlangen naar het voortbestaan van het paradijs bestaat dankzij de onmiddellijke individuele ervaring van het buitenzijn. De notie van collectief geluk kan niet zonder individueel geluk. ‘Zo’n gelukkige dag. / De mist was vroeg gezakt; ik werkte in de tuin. / De kolibries stonden stil boven de bloeiende kamperfoelie./ Er was geen ding op aarde dat ik zou willen hebben. / Ik kende niemand die het benijden waard was. / Wat aan kwaad was geschied, had ik vergeten. / Ik schaamde me niet bij de gedachte dat ik was wie ik ben. / Ik voelde nergens in mijn lichaam pijn. / Toen ik mij oprichtte, zag ik blauwe zee en zeilen.’ (Czeslaw Milosz) Ik sluit mijn laptop en pak mijn schoenen.
alle foto’s (c) Jolanda van Spaandonk