LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Elly Stolwijk – de laatste framboos

4 okt, 2021

‘Het stille gewicht’

door Janine Jongsma




Elly Stolwijk (1957) is beeldend kunstenaar en debuteerde vorig jaar met de bundel liefde de vluchtige holte, die door de critici goed werd ontvangen. Nu is daar haar nieuwe bundel de laatste framboos, een autobiografisch poëtisch verslag over haar dochter Renée Sterre. Baby Renée stierf in haar buik toen Stolwijk achtenhalve maand zwanger was in 1995 en werd een paar dagen daarna doodgeboren. De oorzaak is nooit gevonden.

Voor iedere zwangere vrouw geldt dat als je je baby voor langere tijd niet voelt bewegen, je de angst om het hart slaat en je meteen het horrorscenario voor je ziet dat je kindje misschien niet meer leeft. Gelukkig volgt dan opeens een vertrouwde beweging van je kind, je haalt diep en opgelucht adem want je baby sliep blijkbaar wat langer dan normaal. Niks aan de hand.

Voor Stolwijk werd het horrorscenario haar trieste, schrijnende waarheid. Deze bundel is gebaseerd op dagboekaantekeningen uit de eerste emotionele tijd na het grote verlies. In de jaren die volgen blijft ze schrijven in kleine vierkante boekjes met zachte kaft en die geeft ze de titel: ‘de laatste framboos’. Verderop in de bundel staat: ‘Nauwkeurig tot op de laatste framboos zal ik haar wegen’. Bijna vijfentwintig jaar na het verlies van baby Renée begon Stolwijk het verhaal te vertalen naar een poëtisch verslag.

Ik ging naar het atelier.
Het was rustig.
Jij was rustig, bewoog niet.
Ik wachtte.

Voerde kleine gesprekken met bezoekers: ‘Dit is vast de stilte
voor de storm, de baby komt snel, denk ik.’

Ik wist dat het anders was, die wetenschap reisde als oneindig zware
en onbegrijpelijke materie door mijn lichaam.
Mijn buik, de afgelopen maanden dik en beweeglijk geworden,
rustte met een stil en vreemd gewicht in de brede roze-met-gele sjaal.

‘Wat wonderlijk toch, zo geen beweging.’
Ik hoorde hoe ongerust mijn stem klonk.
Probeerde je op te wekken, met je te spelen, maar je reageerde niet.
Ik werd moe en wilde naar huis.

Aangrijpend en angstaanjagend het beeld van die rustende buik ‘met een stil en vreemd gewicht in de brede roze-met-gele sjaal’ en in schril contrast met de dikke, beweeglijke en o zo levende buik van de maanden daarvoor. Stolwijk zegt in haar aantekeningen dat ze flink geschrapt heeft om tot een sober geheel te komen, dit op aanraden van collega-dichter Jabik Veenbaas. Dat kun je alleen wanneer er een hele lange tijd overheen is gegaan, pas dan ben je in staat om je niet te laten leiden door de heftige emoties van de beginjaren. Die soberheid zorgt dat de pijn invoelbaar wordt voor de lezer.

De bundel heeft geen afdelingen en de gedichten hebben geen titels; bij een beladen onderwerp hoort geen franje. Wel staan er tekeningen van Stolwijk zelf in, ook die zijn sober in zwart-wit en maken de bundel nog persoonlijker. Het poëtische verhaal begint bij de witgeverfde kartonnen doos waarin alle herinneringen aan baby Renée zitten. Als moeder durf je niet terug naar die tijd, maar die doos moet geopend worden, hoe confronterend ook: ‘[om] een beeld op te roepen, zodat mijn kind gestalte krijgt’. Treffend vind ik de zin: ‘Er ligt een meisje tussen de zilvervisjes’. Alles in de doos vertegenwoordigt het kleine meisje.

Als lezer ga je mee in deze pijnlijke, intieme reis van Elly Stolwijk die afscheid moet nemen van haar kind. In het ziekenhuis worden de weeën opgewekt: ‘Ik baar een schitterend door de dood gehavend meisje’.

Wat ik niet kan omschrijven is hoe de dood je beschadigd had.

Je was mooi.
Je oogjes waren voor altijd gesloten.
We koesterden je, je vader en ik.
Je vleugeltjes pasten in de palm van een hand.
We wikkelden je in een zachte, blauwe doek met een capuchon.
We waren in liefde samen, je vader, mijn vriendin, jij en ik.
We hielden je warm.

Midden in de nacht komt een verpleegkundige de kamer binnen.
‘Jullie hebben de baby fijn warm gehouden,’ zegt ze.
Ze heeft koelelementen bij zich voor jou.
Ze legt je in een koud bedje, een plastic bakje op wieltjes.
Daar lig je werkelijk te sterven, aan de andere kant van de kamer.
Dieper in de nacht ruik ik dat het bloed in je aderen is gestold.

Het mysterie van jouw dood verdraag ik niet.
Niet zo dichtbij.

Ik vraag de verpleegkundige mijn pasgeboren dochter
van mij weg te halen.
Haar geur wordt me teveel.

Hartverscheurend omdat je je goed kunt voorstellen dat voor je gevoel je kindje pas werkelijk sterft als het uit de warme liefde overgebracht wordt naar een plastic bakje met koelelementen. Die realiteit is gruwelijk. Dan: ‘Dieper in de nacht ruik ik dat het bloed in je aderen is gestold’. Hoe puur en dierlijk je je als moeder voelt als je net een kind hebt gebaard, komt hier rauw naar voren als je een gewond moederdier bent die haar kindje het leven wilde geven, maar machteloos staat ten opzichte van de dood. ‘Het mysterie van jouw dood verdraag ik niet. / Niet zo dichtbij.’ Nee, natuurlijk is dat niet te verdragen, alles schreeuwt in je om je kindje te koesteren, dicht tegen je aan, het warm te houden en de zoete babygeur op te snuiven. Logisch dat haar geur haar teveel wordt, die is vermengd met de koude dood in een bak met koelelementen op een paar meter van haar af! Alleen van die tegenstelling zou je al PTSS krijgen. En dan vergeten we maar even dat moeder door een bevalling heen is gegaan, waardoor de hormonen door het lijf gieren en zij maar één vraag heeft: hoe wek ik dit kindje tot leven, terwijl ze weet dat dit onmogelijk is.

In mijn tijd als freelance redacteur van de site Oudersenzo.nl, heb ik een uitgebreide reportage gemaakt – Onvoltooid verleden tijd – over doodgeboren kindjes en wat een impact de verschillende manieren van afscheid nemen -door de jaren heen- hebben  gehad op moeders. Hierin komen twee moeders aan het woord en een O&G verpleegkundige. Tot midden jaren tachtig van de twintigste eeuw ging men ervan uit dat je geen emotionele band kon hebben met een kind dat je nooit had gekend. Het werd in wetenschappelijke literatuur afgedaan als een ‘non event’, een gebeurtenis waar je niet bij stil moest blijven staan. Moeder moest behoed worden voor de aanblik van haar baby want dat zou het verdriet versterken. Daarom dat de gynaecoloog de baby verborg onder een laken en dat het kindje meteen werd weggehaald en de ouders het nooit meer zagen. Tien jaar later in 1995 stond afscheid nemen van je doodgeboren baby nog in de kinderschoenen, al werkte het medische team al wel volgens protocol. Maar veel verder dan tot een ‘piëteitsvolle omgang’ was de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie nog niet gekomen. In de afgelopen dertig jaar is er veel verbeterd wat betreft de rouwbegeleiding bij perinatale sterfte (baby sterft voor, tijdens, of vlak na de geboorte). Ouders krijgen alle tijd om van hun baby afscheid te nemen en alle ruimte om het afscheid op eigen wijze in te vullen.

‘De moeder tilt de baby uit haar koude bedje, voor de eerste keer, voor de laatste keer, om haar in een kistje te leggen.’ Zo onherroepelijk dit. Confronterend als je bedenkt hoe vaak je een pasgeborene in en uit het bedje tilt. Als het kistje eenmaal gesloten is, zul je je kindje nooit meer zien, aanraken of ruiken. Die onmacht beschrijft Stolwijk in een ontroerend gedicht van een paar bladzijden lang, waarin de zinnen steeds beginnen met het indringende ‘Vóór’. De eerste en de laatste zin luidt: ‘Vóór ik het kistje dichtdoe wil ik haar levend baren’. Nog een voorbeeld: ‘Vóór mijn neus zich niet meer de geur van de pasgeborene herinnert / wil ik het dappere silhouet van haar neusje volgen met mijn wijsvinger.’

Stolwijk heeft met deze bundel haar kleine meisje gestalte gegeven. Ze stelt zich kwetsbaar op als rouwend moederdier, maar blijft ver weg van het sentiment. Het gebruik van de taal is aards en sterk. Een indrukwekkend poëtisch verslag waar je stil van wordt. Moeders die in dezelfde omstandigheden verkeren of hebben verkeerd, zullen herkenning vinden. Het laatste gedicht dat ik citeer, tekent het grenzeloze verdriet, het dralen door het huis, het malen in je hoofd om het grote gemis en hoe het getraumatiseerde brein hiermee omgaat.

Ik sluip door de taal als door een oud huis.
Duw mijn voorhoofd tegen het behang tot geuren vrijkomen.
Ik herinner me hoe smal mijn schouders waren.

Lakens te lang op bed en nooit lang genoeg.

Wek het kind niet, maak haar levend.
Ik ruik aan oortjes, kindermond.
Betast zacht de fontanel, voel het licht, de eenvoudige verbinding.

De gang, ik verdwijn in de zilveren nevel van stof en spiegels.

Een asla die niet open wil gaan.

Ik wacht tot het kind wakker wordt van de wind die een tak
door het raam jaagt en losse dekentjes maakt, lakentjes.

Uitgesloten.

Dat zij terugkeert is uitgesloten.

Renée Sterre heeft bestaan, ik zal haar naam voor altijd onthouden.
____

Elly Stolwijk (2021). de laatste framboos. In de Knipscheer, 88 blz. € 18,50. ISBN 9789493214521

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...