Pieter Theunissen (1995) is dichter en studeert filosofie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Gedichten van zijn hand werden eerder onder meer opgenomen in de top 100 van de Turing Gedichtenwedstrijd 2017 en gepubliceerd in diverse bladen. Hij draagt daarnaast regelmatig uit zijn werk voor.
foto (c) Ted van Aanholt
Wanneer de zon zakt boven de rivier
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
dan zullen wij erbij zijn
en liggen samen in het zand te doen alsof we kijken
hoe de ronde brug in onze ogen smelt
maar stiekem kijk ik stiekem naar jou
en zonder dat we het merken
gaat de avond nooit voorbij
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
dan zullen ze er in de verte bij zijn
en voor ons zingen
zodat wij er om kunnen lachen en
gearmd door de schaduw struikelen
terwijl vreugdevuren branden en
onbekenden dansen in de branding
en zonder dat we het merken
gaan we naar huis en nooit meer weg
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
en ik kan er niet bij zijn
dan tuur ik naar een verte die voorhanden is
en doe alsof ik stiekem kijk naar jou
en gearmd met jou langs vreugdevuren struikel
om naar huis te gaan
dan is het dat ik merk
dat de avond nooit voorbij is gegaan
toen de zon zakte boven de rivier
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
dan zullen wij erbij zijn
en liggen samen in het zand te doen alsof we kijken
hoe de ronde brug in onze ogen smelt
maar stiekem kijk ik stiekem naar jou
en zonder dat we het merken
gaat de avond nooit voorbij
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
dan zullen ze er in de verte bij zijn
en voor ons zingen
zodat wij er om kunnen lachen en
gearmd door de schaduw struikelen
terwijl vreugdevuren branden en
onbekenden dansen in de branding
en zonder dat we het merken
gaan we naar huis en nooit meer weg
–
Wanneer de zon zakt boven de rivier
en ik kan er niet bij zijn
dan tuur ik naar een verte die voorhanden is
en doe alsof ik stiekem kijk naar jou
en gearmd met jou langs vreugdevuren struikel
om naar huis te gaan
dan is het dat ik merk
dat de avond nooit voorbij is gegaan
toen de zon zakte boven de rivier
De uitdragerij
–
Ik word door vele vreemde handen uitgeplozen.
Van alle kanten komen ze. Mijn berg aan schatten
staat hun voor ogen met hun grote, lege kratten.
Dat wat ze nemen wordt naar willekeur gekozen.
–
Men juicht en schreeuwt en paradeert met mijn trofeeën:
Kostuums, blazoenen, archaïsmen, kandelaren.
“Je kunt hier best wel zonder, joh!” – het werk van jaren.
Ik word verlost onder de felste barensweeën.
–
In weerwil van mijn uitgespreide armen wordt
Mijn stapel alsmaar kleiner. Men grijpt en graait en port
En gooit baldadig met gewezen grote luister.
–
Niet eens de grond onder mijn voeten staat nog vast.
Ik zie een diepte gapen waar de stapel was
en tuimel achterover in het stille duister.
–
Ik word door vele vreemde handen uitgeplozen.
Van alle kanten komen ze. Mijn berg aan schatten
staat hun voor ogen met hun grote, lege kratten.
Dat wat ze nemen wordt naar willekeur gekozen.
–
Men juicht en schreeuwt en paradeert met mijn trofeeën:
Kostuums, blazoenen, archaïsmen, kandelaren.
“Je kunt hier best wel zonder, joh!” – het werk van jaren.
Ik word verlost onder de felste barensweeën.
–
In weerwil van mijn uitgespreide armen wordt
Mijn stapel alsmaar kleiner. Men grijpt en graait en port
En gooit baldadig met gewezen grote luister.
–
Niet eens de grond onder mijn voeten staat nog vast.
Ik zie een diepte gapen waar de stapel was
en tuimel achterover in het stille duister.
Engel
–
Ik had een huilende engel in mijn armen,
Haar lief en leed verzonken in mijn stille schoot.
Haar bleke wangen vroegen vochtig om erbarmen,
Mijn vingers op haar klein gezichtje leken groot.
–
Gevallen van een wolk, door iedereen verlaten,
Met broze vleugels op de aarde neergestort,
Probeerde ze nog met gesmoorde stem te praten.
Alleen de avond was voor haar verhaal te kort.
–
Om toch te kunnen weten dat ze me vertrouwde!
Met ingehouden snikken vertelde ze aan mij
Haar treurige verhaal, dat zich langzaam ontvouwde –
De weidse horizon van haar bestaan voorbij.
–
Stervelingen dromden samen om te kijken
En wezen naar dit arme schepsel in het slop.
Maar zij berustte trots en zonder te bezwijken,
En zwijgend steeg ze uit mijn lede armen op.
–
Ik had een huilende engel in mijn armen,
Haar lief en leed verzonken in mijn stille schoot.
Haar bleke wangen vroegen vochtig om erbarmen,
Mijn vingers op haar klein gezichtje leken groot.
–
Gevallen van een wolk, door iedereen verlaten,
Met broze vleugels op de aarde neergestort,
Probeerde ze nog met gesmoorde stem te praten.
Alleen de avond was voor haar verhaal te kort.
–
Om toch te kunnen weten dat ze me vertrouwde!
Met ingehouden snikken vertelde ze aan mij
Haar treurige verhaal, dat zich langzaam ontvouwde –
De weidse horizon van haar bestaan voorbij.
–
Stervelingen dromden samen om te kijken
En wezen naar dit arme schepsel in het slop.
Maar zij berustte trots en zonder te bezwijken,
En zwijgend steeg ze uit mijn lede armen op.
De commissie
–
De een verfrist zijn oksels met een roller,
een ander pulkt bedachtzaam in zijn neus.
Een derde zit te denken – maar niet heus.
De laatste schenkt zijn koffiemok wat voller.
–
Op tafel ligt een paar ontspannen voeten.
De klok tikt rustig naar het nieuwe uur,
zo komt er langzaam voortgang, op den duur.
Maar verder spreekt men niet zo snel van ‘moeten’.
–
Dan springt er een omhoog en roept ‘ik heb ‘t!’
De rest kijkt hem verschrikt en vragend aan.
Maar hij valt stil voor hij erover rept,
–
en gaat weer zitten met een flauw gebaar.
Gerustgesteld kan men weer verdergaan –
men komt volgende week weer bij elkaar.
–
De een verfrist zijn oksels met een roller,
een ander pulkt bedachtzaam in zijn neus.
Een derde zit te denken – maar niet heus.
De laatste schenkt zijn koffiemok wat voller.
–
Op tafel ligt een paar ontspannen voeten.
De klok tikt rustig naar het nieuwe uur,
zo komt er langzaam voortgang, op den duur.
Maar verder spreekt men niet zo snel van ‘moeten’.
–
Dan springt er een omhoog en roept ‘ik heb ‘t!’
De rest kijkt hem verschrikt en vragend aan.
Maar hij valt stil voor hij erover rept,
–
en gaat weer zitten met een flauw gebaar.
Gerustgesteld kan men weer verdergaan –
men komt volgende week weer bij elkaar.