LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Arjan Peters – Belvedère

12 nov, 2021

Belezen liefhebberij

door Kamiel Choi



In ons Nederlandse literaire klimaat wordt iedereen gerecenseerd, dus ook recensenten – door andere recensenten. Ik ken Arjan Peters als poëzierecensent voor de Volkskrant met een lange staat van dienst. Belvedère is zijn officiële debuut als dichter, een dappere stap die me doet denken aan de grap van Wim Kan over de pauselijke afkeur van de pil: ‘Als je de sport niet beoefent, dan moet je je ook niet met de spelregels bemoeien’. Peters beoefent nu zelf officieel de sport.

Op het omslag van de bundel staat een tekening van een gebouw dat herinnert aan de toren van Babel: de uitzichtstoren in het Friese Oranjewoud, waar de auteur zijn inspiratie opdeed voor de bundel. De titel Belvedère staat er in barokke rode krulletters, waardoor ik me als lezer instel op gedichten uit de krullentijd.

De bundel heeft drie afdelingen. De eerste is een samenraapsel van in memoriams, waarvan er enkele behoorlijk zijn gelukt. Ik citeer het openingsgedicht over Rogi Wieg:

ROGI WIEG

Eén oog bleef leep geloken boven de bunny
op je badjas, en grijnzend gaf je me een trilhand
toen ik jouw afscheid van de lezers kwam noteren

zonder idee hoe zoiets moet, maar dat had jij
al evenmin. Hartbrekende taferelen had ik vermoed
maar jij ging op je keyboard zitten spelen

en zong er een blues bij. Zei even later, verbaasd:
‘Wat ging het snel, het leven.’ De goulash was goed
en al verzekerde je me hoe dood je wilde

omdat jouw toverdraad al lang gebroken was
en er geen apotheek bestand bleek tegen de wildgroei
van kwalen waar je zelf zo geboeid van verhaalde –

in gekke opgewektheid reed ik weer naar huis.
Het wezenlijke gaat vanzelf
en snel. Niemand kan het je leren.

Andere overleden schrijvers en dichters die in deze afdeling aan bod komen zijn onder anderen Erik Menkveld, Hella Haasse (wiens ‘papierversnipperaar content snorde’ op blz. 22), Harry Mulisch, Rudi van Dantzig, Hanny Michaelis, Maarten Biesheuvel (die woonde in het ‘houtste huis van Leiden’, blz. 25) en Hafid Bouazza. De boekencollectie van Michaël Zeeman wordt fraai getypeerd als ‘bron en bastion’ (blz. 19). In het gedicht over Menno Wigman (blz. 38) werkt Peters met samengestelde woorden: ‘zwaarbewenkbrauwde’, ‘dubbelgepuntschoend’ en ‘stemmigzwartgepakt’. Dit komt over als trucje en ik krijg ik de indruk dat Peters de stijl van de dichters in deze afdeling wil nadoen. Uit respect, uiteraard, maar het maakt me wel benieuwd naar Peters’ eigen stem. Er komen hier veel beroemdheden voorbij, waarvan er sommigen niet bij naam genoemd worden (ik meen Koenraad Goudeseune en Gerrit Komrij te herkennen), maar er zijn ook in memoriams voor Peters’ vader en een klasgenoot. Belvedère is een persoonlijke bundel van een groot poëzieliefhebber wiens handen zijn gaan jeuken om een proeve af te geven van zijn eigen kunnen. In het gedicht ‘Zee’ (blz. 18) worden naar hartenlust klinkers gestapeld: ‘[een golf] die zijgend in de deining weer / een verschijning bereidde bij wijze van / vloeiende spanningsboog’ (blz. 18). Peters kon in deze bundel in ieder geval zijn ei kwijt.

De ‘hommage’ aan dichters in de tweede afdeling ‘Eindelijk voltooid’ vind ik minder geslaagd. Peters vermeldt erbij dat hij de regels wil redden van de vergetelheid, en ziet zijn bemoeienis als hommage aan de dichters die hem al zo lang op zijn poëtische pad begeleiden. De exercitie heeft iets schools en getuigt – gezien de namen van de aan te vullen dichters, zoals Kavafis, Slauerhoff, Sapfo, Leopold, Dickinson, Szymborska, Pessoa, Majakovski – van een oorverdovende ambitie. Kan de dichter die waarmaken?

De afdeling begint met een gedicht van Guide Gezelle:

Als ik jong was, zo verlangde ik
dag op dag naar iets of wat.

Arjan Peters vult aan:
Pas later zag ik dat die zucht
de schoonheid die ik zozeer zocht
de schoonheid juist verduisterd had. (blz. 45)

Gezelle:
’k Zie u zo geren, blauw en blank,
blank en blauw geweven wolken

Peters:
Gij, winden, zegt hun daaglijks dank
en groet ze op de hemelflank
en dolt ze tot ze kolken.

Niet onaardig. Van andere voltooiingen ben ik minder onder de indruk, zoals fragmenten van Kavafis, dèr Mouw, Achterberg. Slauerhof, Kopland. Bij Sapfo wordt het gratuite spielerei, van Sapho was de regel overgeleverd in de vertaling van Mieke de Vos: ‘Nooit eerder vond ik jou zo ergerlijk, Irene’. Peters vult aan: ‘Het is niet eens je hoofd. Het zit ’m in je benen’ (blz. 50).

Dickinson wordt in vertaling onder handen genomen (zonder dat de vertaler wordt vermeld, dus ik neem aan dat het Peters zelf is) in een gedicht op basis van anderhalve regel (blz. 53). De regels die Peters heeft aangevuld zijn vetgedrukt, net als in de bundel zelf:

Emily Dickins

Behalve in de zomertijd
Vol Hemels stergeflonker
Kent elke Nacht ook schuchterheid
Verbergt zijn angst – voor ’t Donker
Met beide handen voor ’t Gezicht
Zoekt hij beschaamd en stug
Die ene sluipweg naar het Licht
Trekt zich pas dan terug.

Gewaagd of gênant? Dat moet ieder voor zich bepalen. Jan Hanlo krijgt uitgelegd dat het leven de moeite waard is vanwege het zandstrand (‘plage de sable’, blz. 55), Chris van Geel wordt getrakteerd op een heel nieuw Chris van Geel-gedicht, Jotie ‘T Hooft krijgt ‘ogen die opengaan in een boze bouillon van middagzon en klare wanen’ en ga zo maar door. Een bonte stoet dichters wordt afgemaakt.

In de derde afdeling ‘Het leven in’ leren we de poëtica van de dichter zelf kennen. Wat bakt hij ervan wanneer herdenken en imitatie, emulatie en aanvulling niet expliciet zijn gevraagd? De gedichten hebben een wat vrijere vorm en gaan over vriendschap, ouderschap, het weer en een coronatest. De gedichten lijken een samenraapsel van door de jaren heen neergeschreven invallen.
Bij het lezen dacht ik een aantal keer: net niet. Toch staan er ook een aantal mooie regels in, zoals in het gedicht ‘Vadem’ (blz. 92): ‘Naalddun het zoeklicht van de zon / dat een vadem daalde, mij / een luchtbrug bood. Het was daar / in de warme long van het ijs / dat het herstel begon.’

Dit is een dichterschap dat veel heeft afgekeken en de effecten beheerst, getuige bijvoorbeeld de Shakespeare-persiflage op blz. 80, maar uiteindelijk niet weet te overtuigen.

‘De stille ode’ (blz. 88) komt daarom over als een vermaning aan de dichter zelf: ‘Nu de woordmorsers in de mode zijn, en kwaliteit / onder gekwebbel lijdt (…)’. Dat is jammer, want iemand die zo belezen is en soms rake bon-mots formuleert, kan iets scheppen met meer eeuwigheidswaarde. Belvedère kan derhalve geprezen worden als een uniek debuut waarvan de literair geïnteresseerde bij vlagen zal smullen.

____

Arjan Peters (2021). Belvédere. Uitgeverij Nbc-Oevers, 96 blz. € 20,00. ISBN 9789492068583

     Andere berichten