Marie Brummelhuis kreeg toen ze vier werd een mooi schrift met lijntjes. Vanaf dat moment wilde ze schrijfster worden. Ze schreef en schreef en schreef maar dacht altijd dat het niet goed genoeg was wat ze maakte. Daarom duurde het 54 jaar voordat ze eindelijk haar gedichten naar een uitgever durfde op te sturen: Fiet van Beek van Uitgeverij Anderszins. Een half jaar later lag haar bundel Nee, niet weer over vlinders in de winkel.
Alja Spaan sprak met Marie.
In een prachtige recensie van Hettie Marzak licht ze de titel van je debuutbundel toe, een vermaning van de dichter aan het lyrische ik zich niet opnieuw te verliezen in herinneringen. En toch zijn die herinneringen liefderijk vervlochten in je poëzie ‘als vlinders. Wat is voor jou de rol van ons geheugen? En wat die van de poëzie?
Ons geheugen is een schatkist en een overvolle prullenbak tegelijk.
Op welk van beide plekken gaat een herinnering wonen?
Daar hebben we maar beperkt invloed op. Wat we zouden willen koesteren, vergeten we vaak. En wat we kwijt zouden willen raken, blijft maar in ons hoofd rondspoken.
Gelukkig is de poëzie er om de scheidslijn tussen kostbare schatten en levenslittekens enigszins te verzachten en soms zelfs op te heffen.
De rol van poëzie voor mij is vooral die van ‘pijn met pijn bestrijden’.
Zoals je in een muggenbeet met je nagel een kruisje zet.
Om aan je eigen radeloosheid te ontsnappen, kun je het op een zuipen zetten of naar jurkjes surfen. Manieren om vergetelheid te zoeken die ik heel goed ken.
Soms slaag ik erin dergelijke verleidingen te weerstaan en zet ik me in plaats daarvan achter mijn schrijftafel. Naar woorden zoeken om het malheur die je voelt te beschrijven, port het hellevuur weliswaar weer op. Maar als het gedicht OVER alles wat in je leven misloopt in elk geval wél goed gelukt is, geeft dit tegelijkertijd troost.
Je werk is origineel, bevat humor en ironie. Dat maakt de bundel aantrekkelijk om te lezen. Kun je vertellen hoe je de bundel samenstelde?
Het echte schrijven heb ik in 1001 dagen gedaan. Maar daarvoor is er al veel geschied.
Mijn schrijfproces kun je misschien vergelijken met koken.
Eerst moeten er boodschappen gedaan worden, dat wil zeggen: karrevrachten dingen meemaken. Daarna pas kun je echt aan de slag. Het meest geheimzinnige proces – tussen leven en daadwerkelijk de pen ter hand nemen – is het laten marineren, gisten en besterven van de verzamelde ervaringen, herinneringen, kwetsuren. Pas als dat gebeurd is, zijn alle ingrediënten geschikt om in ‘de pan der poëzie’ gegooid te worden. Tijdens het schrijven vindt er opnieuw een magische transformatie plaats. De dichter is een heks die met woorden als ingrediënten een toverdrank brouwt.
Hoe komen jouw gedichten tot stand?
Ken je dat vissenspel van vroeger? Je zette eerst een vierkante vijver van karton op. Dan had je hengeltjes waar magneetjes aan zaten. Je pakte zo’n hengeltje en viste daarmee met je ogen dicht in die vijver. Als je beet had, hoorde je een klikje en werd je hengel zwaarder. Je haalde je vangst vervolgens naar boven. Het kon een prachtige zeester zijn of een regenboogmaanvis maar ook een oude schoen.
Zo vergaat het mij als ik over een mogelijk gedicht aan het nadenken ben. Ik hengel herinneringen, angsten en verlangens uit mijn onderbewustzijn naar boven en die dienen als basis voor wat ik schrijf.
Soms hoef ik niet eens te hengelen, dan springen obsessies en dromen vanzelf uit het water. Die kikkers die door mij blijkbaar gekust willen worden zijn slijmerig, en vragen al kwakend luid en duidelijk mijn aandacht.
Voordat alles wat uit mijn vijver tevoorschijn is gekomen daadwerkelijk een gedicht is geworden moet er natuurlijk nog een boel gebeuren. Schaven, verschuiven, snoeien, schrappen en heel vaak blijft het bij wat ruw materiaal dat nooit rijpt tot een echt gedicht.
Op de uitgeversite noemt Ingmar Heytze de gedichten ‘noodzakelijk’. Ligt die noodzaak bij de schrijver of bij de lezer?
In elk geval bestaat die noodzaak voor mij persoonlijk. Gedichten zijn voor mij (net als muziek) een ontsnappingsroute, een manier om zelf een wereld te maken waar gekkigheid en fantasie niet belachelijk gemaakt worden.
Ja, ik moest dit echt opschrijven – en minstens zo belangrijk – ook de wereld in slingeren.
In het echte leven (banen, relaties, moederschap) faal ik jammerlijk. Tot dusver was ik ook als schrijver mislukt. Mijn teksten beschimmelden in mijn computer. Ik bleef dromen van het uitbrengen van een dichtbundel zonder het te durven. Dat ik nu die stap eindelijk heb gezet voelt als een juichende opluchting.
Ik hoop dat ik dit gevoel van noodzaak ook bij mijn lezers kan overbrengen.
Ik schrijf geen vrijblijvende muzak-achtige verstrooiingsgedichten. Er staat iets op het spel Als het goed is, ervaart mijn lezerspubliek dat ook.
–
Hoe ik met mijn wijsvinger langzaam
over de binnenkant van de kom gleed
en het beslag oplikte, mijn tong
was warm en groter nog
dan die van een koe
–
zo dacht ik dat het zou zijn,
alles eigenlijk
–
dat elk baksel in elkaar zakt
als je de ovendeur te vroeg open doet
dat rozijnen verbranden
als je ze niet eerst laat wellen
en dan voorzichtig dept
wist ik nog niet
–
dat er gemiddeld 7.244 plakken cake
per week doorheengaan
in een goedlopend uitvaartcentrum
was me ook onbekend
logisch, niemand ging nog dood
–
ooit was er alleen maar een meisje
dat bij haar moeder in de keuken
de beslagkom en ook de mixer mocht aflikken
als de stekker eruit was, soms tekende ze
haar naam op de beslagen ramen en ze giechelde
om het woord kruimeldief
–
nu was ik een vrouw die op haar knellende
nette schoenen langs de trolley liep waarop de
volle schoteltjes al onder het plastic stonden
te wachten om straks uitgeserveerd te worden
ik ging door een deur de zaal in, er hing
een groot grof makrameekleed aan de muur
helemaal naar voren droegen mijn voeten me
–
als je moeder dood is
mag je op de eerste rij zitten.
De uitgever noemt je wereld ‘sprookjesachtig en tegelijkertijd boordevol gevaar’. Is een dichter de beschouwende derde of staat hij er middenin?
Dat is een ingewikkelde vraag. Waar is een dichter? Ik denk aan de beginzin van Slauerhoffs gedicht ‘Woningloze’:‘Alleen in mijn gedichten kan ik wonen’. Ik woon zeker in de wereld van mijn gedichten en tegelijkertijd zijn mijn gedichten natuurlijk ook een manier om de wereld die mijn leven is te beschouwen.
–
Dus plant ik een boom en zoek
vergeten soorten met namen
die smaken naar geluk: bloemzoete,
dubbele bellefleur, rode astrakan –
het rieten mandje om te oogsten
staat al klaar.
–
Daarna bouw ik een oude molen
in een wuivend graanveld,
het meel zal zacht zijn
in mijn handen.
–
De eieren haal ik behoedzaam
onder een broedende kip vandaan,
ik melk de roodboerenbonte koe
met de liefste ogen, goudgeel
is de boter die ik karn.
–
Ik kies een akker in de zon
om suikerbieten te zaaien,
als de herfst komt, graaf ik
de grootste geduldig op.
Snijden, verwarmen, koken,
filteren, centrifugeren is de volgorde,
lees ik in een oud kookboek,
tot slot kristallen erbij,
ik ben een alchemist
bergen sneeuwwitte suiker
komen uit mijn glazen kolf.
–
Om de zoetste rozijnen te plukken
loop ik blootsvoets in de brandende zon
naar exotische streken,
ik steek oceanen over
overleef schipbreuken
en koop onderweg naar huis
een nieuwe staafmixer.
–
Leef je nog, zegt mijn buurvrouw.
Ja, dat wel, alleen nog zout
bij elkaar huilen nu jij
niet komt, wat ik al wist.
–
Toch blijf ik wachten
samen met mijn twee zilveren vorkjes
naast de twee gebaksbordjes
op het damasten tafelkleed,
de vloer brandschoon,
mijn bezem opgeborgen.
–
Dan sta ik op, denk aan wat er met de heks
van Hans en Grietje gebeurde
en buig me voorover
om de oven vast aan te steken.
Je werk als schrijfcoach en docent heeft zeker ook voor inspiratie gezorgd. We blijven het vragen maar is schrijven te leren? Wat geef je je studenten het liefst mee? Hoe behouden ze hun eigen stem?
Nee, schrijven is niet te leren of, beter gezegd: schrijven hoeft niet geleerd te worden.
Iedereen kan het al. Wel is de ene innerlijke wereld – waar iemands teksten de weerslag van zijn – spannender, origineler, kleurrijker dan die van de ander.
Wat een schrijfcoach kan doen: studenten bemoedigen om, zoals jij het inderdaad zo mooi verwoordt: op zoek te gaan naar hun eigen stem. Bovendien kan een schrijfcoach technieken aanreiken die helpen die hoogstpersoonlijke stem zo goed mogelijk te laten klinken. In die zin is schrijfcoaching, om de metafoor van de stem door te trekken, te vergelijken met zangles.
In het gedicht ‘hunkeren’ vraag je ‘Als je op synoniemennet een ander woord / voor hunkeren zoekt, ben je dan nog wel bleek en ongelukkig / met kapot ribfluwelen jasje; gedoemde dichter / die hunkert en kijkt door beslagen vensterraam?’ Wat zouden synoniemen zijn voor ‘dichter’, ‘vlinders’ of ‘geborgenheid’?
Dichter: iemand die te bang is om het volle leven aan te gaan en zich verschanst in een indirecte werkelijkheid van woorden.
Vlinders
- feeërieke sprookjesfiguren die zorgen voor kleur en magie en tegelijkertijd o zo kwetsbaar zijn
- vluchtige wezens die nergens lang kunnen blijven en wegvliegen als je ze op één plek probeert vast te pinnen
- insecten, nauw verwant aan motten, nachtdieren die altijd op zoek zijn naar het licht en er tegelijkertijd voor terugschrikken
Geborgenheid: thuiskomen op een plek waar je verwacht wordt en welkom bent.
In hoeverre is het (blijven) spelen met woorden belangrijk?
Mijn hoofd is een flipperkast waarin constant associaties, beelden, woorden rond stuiteren.
Vaak word ik daar doodmoe van en soms ben ik er blij mee, als er lampjes beginnen te knipperen en er klinkt gerinkel, is dat een teken dat er misschien wel een gedicht op komst is.
Maar het gecontroleerde spelen met woorden om het spelen met woorden bevalt me minder. Dan is het risico groot dat het een gedicht wordt dat knap in elkaar zit maar te gekunsteld is om te ontroeren.
Wat was het eerste gedicht dat je bijbleef? Groeide je op met poëzie?
Nee, ik groeide niet op met poëzie. Mijn vader was een nuchtere boerenzoon, mijn moeder verzuchtte vaak ‘Ik begrijp niet hoe ik aan zo’n wonderlijk kind gekomen ben’.
Ook op school was ik een vreemde eend in de bijt. Asportief, sociaal onhandig, altijd met mijn neus in de boeken.
Toen ik ‘Voor de verre prinses’ van Slauerhoff onder ogen kreeg, voelde ik me, misschien wel voor het eerst van mijn leven, begrepen.
‘Voor de verre prinses’ en ook veel andere gedichten van Slauerhoff verwoorden dat wat ik zo goed kende, het me ontheemd voelen, het rusteloze zoeken, de eenzaamheid.
Achteraf denk ik dat Slauerhoff mij met zijn ‘Voor de verre prinses’ als het ware toestemming heeft gegeven om die zo wezenlijke kant van mezelf, het verlangen naar het onbereikbare serieus te nemen.
Gedichten werden vanaf toen voor mij (net als muziek) een ontsnappingsroute, een manier om zelf een wereld te maken waar gekkigheid en fantasie niet belachelijk gemaakt werden.
Ik hoefde me niet tot de realiteit te beperken. Ook alles wat ik droomde en verlangde mocht gekoesterd worden.
Waar kunnen we je nog meer vinden? Optredens, wedstrijden, blogs?
Sinds Nee, niet weer over vlinders is uitgevlogen, heb ik wel een aantal keren opgetreden. Onder meer in de Kargadoor in Utrecht, het Torentheater in Zeist, boekhandel Jacques Baas en de Napoleonschuur in Amerongen. Door de Coronamaatregelen is er ook een boel afgelast. In januari hoop ik weer onder meer een leesgroep te begeleiden in Boekhandel Kramer&Van Doorn in Zeist.
En jouw vraag is zeker een stimulans om eens mee te doen aan een wedstrijd. Hoewel ik bij wedstrijden toch meer aan sport denk. Is het wel mogelijk om te bepalen welk gedicht ‘het beste’ is? Ik vraag me dat af.
–
anders zouden jouw baardhaartjes
niet aan het scheermes kleven
dat naast het zeepbakje
op de wastafel ligt en anders
zouden de wollen truien
op een slordig stapeltje
aan jouw kant van de kledingkast
heus niet ruiken naar jou
–
trouwens jouw stem staat gewoon
op ons antwoordapparaat
ik heb er vanochtend nog elf keer naar geluisterd
alle elf keer beloofde jij wie na de piep iets zegt
zo snel mogelijk terug te bellen
dat je dat nog niet gedaan hebt bij mij
komt natuurlijk omdat ik niks heb ingesproken
of misschien was je even met iets anders bezig
ik moet ook niet zo ongeduldig zijn
–
bovendien ligt jouw paspoort met overduidelijk
jouw foto daar waar onze belangrijke papieren
altijd liggen, in de bovenste keukenla
dat weet jij net zo goed als ik
gisteren nog heb ik gekeken en ja hoor
op die foto lach je zelfs stiekem jouw scheve lach
iets wat van de gemeenteambtenaren
helemaal niet schijnt te mogen
maar daar trek jij je gelukkig niets van aan
–
dus als we willen
zouden we vandaag nog
onze koffers kunnen pakken
om samen op reis te gaan.