door Hans Puper
© Jonathan Cook
In mijn vorige column identificeerde ik Ilja Leonard Pfeijffer als de schepper van Evi Aarens, de fictieve dichter van Disoriëntaties. Echt bewijzen kun je dat natuurlijk niet; het blijven aannames tot hij dat bevestigt. Maar waarom wil ik het zo graag weten? Maakt het wat uit of je te maken hebt met een echte dichter of een fictieve? Het werk moet toch voor zichzelf spreken?
Onder de gebruikers van heteroniemen is Fernando Pessoa (1888 – 1935) wel de bekendste. Hij had een veelvoud aan ideeën en theorieën in zijn hoofd, die zich vaak moeilijk lieten verenigen en dat is mogelijk een van de redenen geweest om heteroniemen in het leven te roepen: afzonderlijke schrijverspersoonlijkheden met een eigen biografie, levensvisie, poëtica en stijl. Alberto Caeiro is de natuurdichter, de onbevangen waarnemer, wars van alle religie, filosofie en spiritualiteit. Hij schreef vrije verzen. Dokter Ricardo Reis, zijn leerling, was eveneens een bucolisch dichter, maar cerebraal, intellectueel en sterk beïnvloed door klassieke dichters en filosofen. Hij schreef perfect- metrische verzen. Álvaro de Campos, scheepsbouwkundig ingenieur, was de dichter van het moderne stadsleven. Hij schreef prozaïsche gedichten, lang en vitalistisch. En onder zijn eigen naam schreef Pessoa symbolistische, mystieke poëzie. Van tijd tot tijd polemiseerden zij in de pers.
(Op bijgaande afbeelding, waarop wij Pessoa herkennen, wordt trouwens naar een vierde heteroniem verwezen: Bernardo Soares, de schrijver van Boek der rusteloosheid).
Pessoa heeft zich van tijd tot tijd over heteronymie uitgelaten. In een van zijn artikelen schreef hij[i]: “Om redenen van temperament die ik niet zal analyseren, en waarvan een analyse ook niet ter zake doet, heb ik in mij verscheidene personages geconstrueerd, verschillend van elkaar en van mij, personages waaraan ik gedichten van verschillende aard heb toegeschreven die niet zijn zoals ik, in mijn gevoelens en ideeën, ze zou schrijven.
En zo dienen de gedichten van Caeiro, van Ricardo Reis en van Álvaro de Campos te worden beschouwd. Men moet in geen daarvan ideeën of gevoelens van mij zoeken, want vele drukken ideeën uit die ik niet aanvaard, gevoelens die ik nooit heb gehad. Men moet ze eenvoudig lezen zó als ze zijn, hetgeen trouwens is zoals men moet lezen”.
“[Ik heb] in mij verschillende personages geconstrueerd”. Je kunt die vergelijken met personages in een roman of een toneelstuk, maar dan zelfstandig, zonder kader. Een goede schrijver of dichter maakt hen geloofwaardig, zeker Pessoa, en ik neem zijn heteroniemen daarom serieus: als ik Caeiro lees, zie ik hem als dichter en niet de schrijver die achter hem staat. Ook Evi Aarens is als fictieve schrijverspersoonlijkheid geloofwaardig. Ze heeft een eigen biografie en website, voerde een briefwisseling met Jeroen Dera in neerlandistiek.nl en schreef vorig jaar zelfs een in gezonden brief[ii] in de NRC. Het stoort mij het niet dat zij als eenentwintigjarige zo’n zeldzaam erudiet dichter is – dat past bij haar rol als gewezen wonderkind.
In bovenstaand fragment zei Pessoa ook iets over het lezen van gedichten en dat is mij uit het hart gegrepen: “Men moet ze eenvoudig lezen zó als ze zijn, hetgeen trouwens is zoals men moet lezen.” Het lyrisch ik in Disoriëntaties vereenzelvig ik daarom niet met Evi Aarens, net zo min als ik Evi Aarens vereenzelvig met Leonard Ilja Pfeijffer of voor mijn part met een acrobaat die van Pfeijffer een heteroniem heeft gemaakt dat een heteroniem schiep dat Evi heet.
Toch wil ik weten wie er achter een heteroniem zit. Uit nieuwsgierigheid natuurlijk, maar dat is niet de hoofdreden. Wel dat die kennis het eerder geschreven werk van de auteur in een ander licht kan zetten, rijker kan maken – zie Pessoa.
_______