Schuimend maar niet stromend
door Marc Eyck
–
–
Het is altijd een verademing een dichtbundel in handen te krijgen die kwaliteit uitstraalt. Dat is bij de achtste bundel van André van der Veeke (1947) zeker het geval. De door Liverse uitgegeven bundel straalt liefde voor het boekenvak uit met haar dubbele omslag met foto en fijn aanvoelend kartonnage. Ook de typografie en de lay-out beloven bij het openen van de bundel een prettige leeservaring. Het gros van de gedichten gaat over de scheepvaart, rivier de Schelde en de zee. Het is de vraag of de fraaie vlag de lading, annex gedichten, dekt.
Net zoals er vliegtuigspotters zijn, zijn er ook scheepsspotters. Namen van schepen in de haven of buitengaats worden door die laatste groep gefotografeerd en in een boekje genoteerd. Uiteraard voorzien van tijden en bijzonderheden. André van de Veeke lijkt zo’n scheepsspotter te zijn maar brengt zijn aantekeningen naar een hoger plan door ze in dichterlijke vorm te gieten. De titel Het schuimspoor van het onbereikbare lijkt met maritieme beelden te verwijzen naar een intense (misschien ook spirituele) ervaring die vluchtig van aard is. Het zichtbaar onaantastbaar schuim van die ervaring blijft achter tot het is opgelost in haar oorsprong.
–
Koude zon
achter doorzichtige, gehaakte wolken
Indirect, grijsgroen licht
uit het voorjaarsassortiment
–
De horizon met al zijn meubilair
– koepels, bomenrijen, torenspitsen –
heeft de onbestemde kleur
van de rivier overgenomen
–
Ook de man op de ronde bank
van het Spotters Centrum
verkleurt mee
(Opdat alles 1 wordt)
Bovenstaand gedicht vind ik hallucinogeen. Het gedicht suggereert de lente maar de onbestemde kleur van de rivier doet anders vermoeden. Die kleur lijkt eerder flets of grijs te zijn als in de herfst. Als je leest dat de man (de dichter?) mee verkleurt dan lijkt het gedicht over ouder worden te gaan. ‘Opdat alles 1 wordt’, lijkt dan een beeldspraak te zijn voor de eindigheid van het bestaan en het oplossen in de oorsprong van al wat is. Wat verder opvalt in dit gedicht is het ontbreken van interpunctie. Prima wat mij betreft want de afbrekingen en de hoofdletters zijn meer dan genoeg handvatten voor een juiste lezing. Het spaarzame gebruik van interpunctie vinden we in de hele bundel terug en zorgt voor een rustige bladspiegel alom.
(Wat ze bij hoogwater horen)
–
Slurpen en slikken als in een bordeel voor reuzen
Of kalme holle slagen met boventonen
–
Het ruisen waar geen riet is, het afknijpen
Druppelen, dreinen, vloeibaar geroezemoes
–
Gorgelen, spuwen, klappen, sissen
Kotsen dat ze klotsen noemen
–
Spoelen, lekken, uitlopen, indalen:
het beffen van basalt
Toen ik dit gedicht las moest ik aan Jules Deelder als voordrachtskunstenaar denken. Wat laat dit gedicht zich heerlijk staccato voordragen. Geen diepere boodschap hier, maar een instant auditieve- en visuele ervaring voorzien van een heerlijk vochtige titel. Knap geschreven en de enige in zijn soort in deze bundel.
–
Wazig silhouet – containerschip
uit rauwe wolken gehouwen
–
Af en toe een bazuinstoot die zich uit
het stoomtijdperk lijkt los te scheuren
–
Geen beloftes van een droge horizon
Mistvlagen dringen de camera’s binnen
–
Oog in oog met de onderwereld van nevel
en golven komt verdrinken dichterbij
–
Uiteindelijk duikt de MSC Madrid huiverend op –
verliezer is die onmetelijke, mystieke schim
In mijn beleving doet de laatste strofe afbreuk aan het gedicht. Het raadselachtige en de mooie beeldspraak in de eerste drie strofen wordt teniet gedaan door platitudes. Je zou de dichter in de oren hebben willen fluisteren; ‘Less is more’ en ‘Show, don’t tell’. De eerste drie strofen alleen waren genoeg geweest voor een krachtig gedicht. Dat ik dit gedicht aanhaal is omdat de dichter zich wel vaker op vergelijkbare wijze vergaloppeerd. Maurice Broere komt in 2018 tot ongeveer dezelfde conclusie in zijn recensie van Dwangarbeider van de poëzie, de verzamelbundel van Van der Veeke.
Nu ben ik dan op het punt aangekomen dat ik wat hardere noten te kraken heb. Hoewel er in de bundel zeker poëtisch geslaagde gedichten te vinden zijn, heb ik over een flink deel van de negenendertig gedichten mijn twijfels. Dat ligt eraan dat wat voor gedichten door moet gaan eerder creatieve beschrijvingen of impressies zijn dan echte poëzie. Wat dat laatste dan is daar kunnen de meningen over verschillen maar we voelen wel aan dat een beschrijving nog geen gedicht is. Ter illustratie het volgende ‘gedicht’:
–
Dertig passen antieke tuinwal
Daarna de overgang naar de dove
en blinde muren van het theater
Gemartelde, metalen deur als nooduitgang
Een nis rechts nodigt uit om te pissen
–
Aan het eind de trappen naar de boulevard,
naar de vloeibare pleinen van de Schelde
Overvalsteeg, Dodemanspassage?
Op het straatnaambordje flonkert
het vijfsterrenwoord Roeiersgang
Tot slot nog een andere te kraken noot. De gedichten zijn veel van hetzelfde. Niet letterlijk natuurlijk maar mij bekroop het gevoel dat ik het ene gedicht in een andere vorm eerder gelezen had. Wellicht komt dat door een overvloed aan namen van schepen en terugkerende woorden zoals bijvoorbeeld ‘basalt’ en ‘zeebaars’. Wat ook niet helpt, zoals hierboven gezegd, is dat veel gedichten eerder impressies zijn rondom thema’s als ‘de zee’, ‘de zeevaart’ en rivier de Schelde. Ik miste bij het lezen de verdieping die beklijft. Als je niets met water of het maritieme leven hebt dan zal er weinig in deze bundel zijn dat je kan bekoren.
André van der Veeke is een dichter met een respectabele staat van dienst. Daarbij is hij (hoofd)redacteur van het literaire tijdschrift Ballustrada en medewerker van het culturele blad Zeeuws Tijdschrift. Maar in weerwil van van al die ervaring schuimt de inhoud van deze bundel voor mij meer dan dat hij poëtisch stroomt.
____
André van der Veeke (2021). Het schuimspoor van het onbereikbare. Uitgeverij Liverse, 48 blz. € 9,95. ISBN 9789492519399