LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Jeroen Vermeiren – Uit welk hout zal ik mij snijden?

14 jan, 2022

Uit woorden iets moois snijden

door Wim Platvoet




Een van de mogelijke criteria om je beleving van teksten in het algemeen en gedichten in het bijzonder onder woorden te brengen is te kijken in hoeverre ze gerelateerd kunnen worden aan de klassieke transcendentalia: het goede, het ware en het schone. Het laatste is wellicht het explicietst betrokken op poëzie, het ware speelt voor velen een mindere rol en over de relatie met het goede valt het moeilijkst iets te zeggen. Toch roepen de gedichten van Jeroen Vermeiren in deze bundel bij mij precies vragen omtrent die platoonse ideeën op. Het begint al met de vraag die de titel stelt: ‘uit welk hout zal ik mij snijden?’ Een vraag waarmee Vermeiren in een van diens gedichten zichzelf confronteert. De tweede regel van dat gedicht luidt: ‘wie zal ik eens worden vandaag.’ De dichter lijkt deze vraag echter niet aan zichzelf te stellen, maar aan een ander: ‘toon mij’ beginnen bezwerend de drie regels van het tweede couplet, en daarna heet het: ‘leer mij’, ‘wijs mij’ en ‘of liever nog: zeg mij’. Zo komen wij het antwoord van de dichter zelf in dit gedicht niet te weten. Betekent dit dat hij het niet weet, of dat het uiteindelijk een zinloze vraag is? Ook het antwoord van de ander blijft uit. De dichter blijft met de vraag zitten.

De dichtbundel bestaat uit vijf afdelingen. In de eerste afdeling, ‘Vuur’, vertelt de dichter ons wanhopig over een liefde die vurig begon, maar na het gedicht ‘Eros en Thanatos’, waarvan de slotregels zijn: ‘en jij mijn nood, / mijn tedere verdrinkingsdood’ wordt het voor de dichter duidelijk dat het een ‘dode liefde’ is. Met inzicht in zichzelf en in de ander moet hij constateren: ‘mijn naam is oorlog en vrede’ en misschien kan hij daarom niet voldoen aan de naam van de ander: ‘de jouwe gebod en bede.’ Dit is zijn hoogstpersoonlijke waarheid, een wrede, een sombere waarheid, die op mooie manier wordt verwoord. Is dat mogelijk? In deze bundel blijkt dat mogelijk te zijn, zoals uit vrijwel alle gedichten blijkt. Maar uiteindelijk is er hoop en geloof in de poëzie:

vandaag zingen wij gedichten.
wij verbeelden ons dat het iets vermag
dat taal een zaaigrond is voor een dag
zonder haarverlies of dreiging,
zonder deining of angst

Het eerste gedicht van de derde afdeling, ‘Steen’, vat de verschillende invalshoeken van de bundel samen:

ik ben die steen, die daar, aan de rand van het land
dat zich diep in zee stort. ik lig er goed, ziende op vreemde kusten.
mijn kern is van een genaakbare splijtbaarheid. daarrond liggen
mijn lusten lenig en in lagen naar licht te luisteren.

vanbuiten lijk ik nietszeggend oppervlakkig, gladgepolijst
door zilte lucht en verre winden, maar verborgen
in mijn meest ingebedde stenige atoom
ben ik van een warme vleselijkheid.

het is daar
dat ik teruggetrokken woon.

keil mij niet weg.
kets mij niet af.
tik mij geduldig aan.

en ik zal hoorbaar
antwoorden

Maar in de volgende afdeling, ‘Water’, ontdekt de dichter weer uit welk hout hij is gesneden:

wanneer mijn zinnen weer eens uit mijn gezicht breken.
ik ogen uit tranen jaag en wortels uit haren

wanneer ik weer eens mijn onderspit delf met de hulpeloze handen
die mij zijn aangeboren.

wanneer ik weer eens niet meer ben dan het minste
waaruit ik klei kan kneden.

wanneer ik toch maar weer een hazenpad kies, omdat
ik van een roos altijd de stekels overhoud.

en wanneer ook jij ziet wat ik allang weet
(…)

wil jij dan beginnen waar ik lang geleden al
uit onvermogen moest staken?

Het zijn dan ook geen vrolijke gedichten, maar gedichten die zichzelf niet ontzien. Hier en daar klinkt een negatief zelfbeeld van de dichter door, ‘zomaar een man op kniezerige knieën’. De kracht van deze poëzie is dat we dat aanvaarden, en tegelijkertijd willen we de dichter opmonteren, onze arm om hem heen slaan. Of hij dat wil weet ik niet. Misschien heeft hij het toch niet nodig. Misschien vergissen we ons. De laatste afdeling, ‘Trompe-l’oeil’ eindigt als volgt:

ik groet u, gemis, nu ik eindelijk weer wis
en waarachtig besta, en nu ik lenig word,
als een kraak zonder vrees, zonder aarzeling

en al zeker zonder weerga.

Drukken deze gedichten een goed leven uit? Daar gaan ze niet over. Ze zijn in ieder geval van een waarachtige schoonheid.
____

Jeroen Vermeiren (2021). Uit welk hout zal ik mij snijden? Uitgeverij P, 56 blz. € 17,00. ISBN 9789493138476

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...