Monique Leferink op Reinink wil in haar poëzie een ruimte bieden waarbinnen mensen, dieren en dingen vrij kunnen bestaan in hun kwetsbaarheid, vergankelijkheid en verbondenheid. Zij woont in Leusden, was jarenlang werkzaam als psychotherapeut, nu vooral als supervisor en docent.
Zij volgde een cursus gedichten schrijven aan de Schrijversvakschool Amsterdam en kreeg les van Elma van Haren. Zij droeg bij aan Beeldgedichten -in-stadhuis ism Lia Kok, beeldend kunstenaar. Enkele van haar gedichten waren te lezen tijdens de foto-expositie Wereldbeelden. In 2021 verschenen haar gedichten in Meander en in poëziebundels van uitgeverij Gopher.
–
–
I.
Zijn wil is wet.
Totaal zwarte kamer en in het diepste zwart slaat zij een gat.
‘s Nachts droomt zij van een witte zee en twee huizen.
Het ene is groot en onbewoond, het andere kijkt uit op een blinde muur.
In de radiostilte reiken haar armen naar de golven,
stemmen zwermen door haar hoofd,
langzaam wankelen de mannen een voor een, wijkend, wildvreemd.
–
–
II.
Hij hapt als een grote grijze vogel van stukjes brood,
zingt dan onhoorbaar voor het witstenen bord en het glas.
De zon ziet hem, tussen vaalgele muren
slaat hij met zijn knokkels op de houten tafel.
In zijn windstille ogen spelen mogelijkheden,
zwerven in de luwte van een zomernamiddag.
’s Avonds wast hij zijn verlangen van de muren.
–
–
III.
Een man raapt veren van een zwaan,
broedt in de stilte tussen de scharnieren,
opent de garagedeur, loopt met het gezicht in zijn handen
naar de sloot waar de dood tussen het riet, maar
kleine bruine zwanen, dommelend, kop in de veren,
boven het donshaar klimt de zon,
raakt zijn schedel, de jongen die hij was.
–
–
IV.
Hij bezorgt haar een boeket rozen, op het kaartje staat ‘Erelid van 112’.
Dagen hard als gips, rook trekt over een vergeelde krant,
woorden heeft zij niet meer nodig.
Buiten springt een kind door de ragdunne dag,
welwillendheid hangt ontkleed aan de wilgen.
Een fuchsia, een gebroken stoel,
een sleetse droom, dan sneeuw.
–
–
Een tafel, twee stoelen
een staat, een ligt omver
het huis heeft de kamer verlaten
de kamer heeft de tafel en de stoelen verlaten
één stoel verliet zichzelf.
–
–
De onwaarschijnlijke schoonheid van regen
–
–
Hier zwijgt het land, de huizen verdwenen,
in de verte speelt zonlicht,
Wolkewietje is onzichtbaar en Kimi
loopt alleen door het bos naar het eiervrouwtje,
want heksen bestaan niet, het pad eindigt niet
als je aankomt en thuis
het moment waarop ik me afvroeg
houdt iemand van me?
–
Onderweg denk ik na over het verhaal van de drie vissen:
een zwom naar zee, de tweede hield zich dood, de derde belandde in de bakpan.
De zee zie ik niet, de wind smaakt naar zout.
Melancholie zei Freud wordt ontketend door het verlies van het ik,
mijn schaduw een luchtspiegeling.
En thuis?
Kijk hoe het water valt, stroomt,
zich een weg vindt.
–