LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

“of je gedicht dan uitgroeit tot iets moois en blijvends hangt toch wel af van een bepaalde aanleg”

6 jan, 2022

Monique Wilmer-Leegwater (Borne, 1966) woont in het mooie Twente en is werkzaam in de financieel-administratieve sector.  Al haar hele leven heeft zij een passie voor poëzie en het schrijven ervan. Zo organiseert en presenteert zij in haar woonplaats Borne doet Poëzie om deze passie te delen met gelijkgestemden en het lezen en schrijven van poëzie te stimuleren.
Na het volgen van poëzielessen aan de Schrijversvakschool te Amsterdam, waar ze les kreeg van Froukje van der Ploeg, is ze met haar werk naar buiten getreden. Sindsdien is ze herhaaldelijk genomineerd voor grote poëzieprijzen zoals bijvoorbeeld de Plantage Poëzieprijs Amsterdam, en de Rob de Vos Poëzieprijs van Meander. Ook nam zij twee keer deel aan Dichters in de Prinsentuin en eindigde zij vorig jaar met twee gedichten in de top 100 van De Gedichtenwedstrijd.
Werk van haar is gepubliceerd in diverse verzamelbundels en in Meander, waar tevens een interview met haar te lezen is.
Ze heeft zich aangesloten bij de Klimaatdichters. De natuur is dan ook een belangrijk thema in haar werk. Momenteel werkt ze aan haar debuutbundel.
Alja Spaan stelde de bekende vragen.

foto (c) Irene Snijders Fotografie

 

Hoe ben je bij Meander terecht gekomen?
Ik ben bij Meander terecht gekomen doordat ik ben gevraagd door Alja Spaan. Omdat ik op dit moment niet heel veel vrije tijd over heb, help ik haar bij het verzorgen van de nieuwsbrief.  Dat betekent dat ik probeer zoveel mogelijk informatie te verzamelen over aankomende (regionale)  poëzieactiviteiten. In de toekomst zou ik wellicht een grotere bijdrage kunnen leveren als ik dat beter in  kan passen. Ik vind het leuk om bij deze groep vrijwilligers te horen die allemaal een grote betrokkenheid hebben bij poëzie. Voordat ik me bij Meander aansloot, was ik al onder de indruk van deze betrokkenheid en de expertise van de medewerkers.

Kun je je herinneren hoe je met poëzie in aanraking kwam?
Ik denk toch dat het meest significante moment in mijn middelbare schooltijd ligt. Ik volgde het Atheneum en daar werden Engelse literatuurlessen gegeven. De groep die dit leuk vond was erg klein, ik meen dat we destijds met 6 personen waren. We zaten in een oude bibliotheek waar het rook naar oude boeken. De bevlogenheid van de docente heeft destijds iets in me geraakt wat eigenlijk nooit meer is verdwenen. Ik kan haar stem nog steeds horen. Ik kwam dus eigenlijk als eerste in aanraking met Engelse poëzie en deze lees ik nog steeds erg graag.

Is poëzie te leren?
Ik denk dat bepaalde (technische) aspecten van de poëzie te leren zijn maar er moet een basis liggen. Het is net als met talentvolle sporters, je kunt trainen en jezelf verbeteren maar er moet een bepaald “talent” aanwezig zijn dat ook onderhouden moet worden. Ik krijg weleens poëzie toegestuurd van anderen die vragen om feedback. Op de een of andere manier zie ik toch vrij snel of het gedicht goed is of potentie heeft wat bij mijn eigen werk trouwens meestal niet lukt. Dus in zekere zin zijn bepaalde aspecten van het schrijven van poëzie te leren maar of je gedicht dan uitgroeit tot iets moois en blijvends hangt toch wel af van een bepaalde aanleg.

Drie eigen gedichten

Langs landerijen

We braken het brood en schonken de koffie. In de luwte van
wind krulden de kinderen, hun wangen wars van zon.

Kleverige vingers, kruimels, een gekleurde parasol. Ergens een
verdwaalde sok, wat lauw bier. Iemand zong.

Op het kleed een krantenbericht, een pop zonder benen. We lagen
als mensen alleen op de wereld.

Nee, dan morgen. Morgen. De wagens zouden weer langs onze
huizen rijden. Daarin het schuifelen. Het zachte bonzen. De snuiten.

Het vermoeden dat gedurende jaren in hun genen was geslopen.
De ontreddering van soortgenoten, het recht op leven en
voor wie dat dan wel gold.
Wisselplaats

Verlaten zijn de paden waar ik loop, vooral die verdraag ik.
Laten we zwijgen als we elkaar tegenkomen. Ik zal je niet
herkennen. Mensen
zie ik over het hoofd, dieren niet, geen dieren.
.                     Die zie ik altijd.

Ik kies voor het pad dat ik niet eerder zag. Er zijn afgesleten
stenen, keien, een kleine brug, het water roest bruin. Of er
ijzer in zit, vraag ik het paard.

Of bloed naar ijzer ruikt, of ijzer naar bloed, vragen we ons af. Of
we het samen drinken kunnen.

Zij kent het smalle gras, dit karrenspoor, haar neus blaast dunne
wolkjes uit. Ze staat niet graag alleen zegt zij -er waren andere
dieren- .        en vraagt of ik nog blijven wil.

Ze dampt de ochtend in mijn handen. Deze ogen hebben geen
wimpers nodig. Met lippen als zachte was, warm en kneedbaar
– alsof ze zich geen tanden weet – zo strijkt ze langs mijn schedel.
Als ben ik haar met vier benen, met hoeven, in die wei, zo worden wij.
Met tere snuit. Een staart
.                      die vliegen verjaagt. Fluwelen oren.

Er wasemt stoom van haar machtig lijf, zo krachtig hoe zij staat en
kijkt. Tussen ons een ijle lijn waar zij naar luistert. Haar vacht ruikt
naar vrede, naar wegen die ik nog niet ken.

Als het regent, schuilen wij in elkaar, noemen elkaar bij naam.
.                      Raken niet uitgepraat over de bomen.
Zicht op Ithaka

I
hoe kun je zeggen dat de aarde me vreugde geeft, nu ik me zoveel zorgen maak
vreemd, ik zie er ouder uit, terwijl ik van binnen nog dezelfde ben
er is iets dat me last bezorgt als ik naar buiten ga, ik kan
ze niet allemaal redden

elke geboorte is warm met een hartenklop die ik beschermen moet, behoeden
voor gevaar, weg moet slepen, wegdragen, begraven, verbergen
zoals de roodbonte haar achtste kalf in de bossen

je kunt me geen opdracht geven, ik heb een laf vertrouwen in beslissingen van
anderen, wie lijkt het meest op mij, ik wijs een voorbeeld aan
kijk zo
zo wil ik zijn, zo wil ik

iemand die niet opgeeft, iemand die vasthoudend is
niet lafhartig is zich uit te spreken, de nek uit te steken
ik wil degene zijn die niet opgeeft, waarnaar gewezen wordt
zij is het, zij, iemand die niet opgeeft
Minzame lach.

II
hoe kun je begrijpen wat ik zeg als je je eigen taal niet kent
je weet niet hoe het was hoe de wei vol met andere dieren
de stelen met hun gele hart, dat het scheuren van gras
op een bepaalde manier rustgevend klinkt, in melk een
onvermoeibare moederziel ligt, een vage geur van vier magen
zo ver kun jij niet terug
Zwijgt.

III
vergeet niet dat onwetendheid een weloverwogen keuze is als je andere
dingen verlangt die je niet durft uit te spreken
ondanks mij kun je leven misschien omdat je
geen lijden kent, kun je het leven verwerven, tot je nemen, verdienen
kijk ‘s morgens over de velden naar de opkomende zon, hoe het licht elke
ochtend anders is, de vogel op een nieuwe plek
Jubelt.

     Andere berichten

Interview Bart Adjudant

‘Veel poëzie waar ik van houd is gemaakt om gezongen te worden’ door Inge Boulonois   Dichter en musicus Bart Adjudant (Den Haag,...

Interview Bernard Wesseling

Interview Bernard Wesseling

‘Er is een direct verband tussen taalverloedering en gevoelsarmoede.’  door Cora de Vos   Schrijver en dichter Bernard Wesseling...

Interview Jan J. Pieterse

Interview Jan J. Pieterse

'van puntdicht naar bühne' door Inge Boulonois   Jan J. Pieterse (geboren in Goes) heeft een passie voor het theater. Hij presenteert...