LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Eekhoorntje op bosweg: poëzie en emoties

9 apr, 2022
door Rogier de Jong

 

Aan Hans Verhagen wordt de uitspraak toegedicht dat je alleen goed over narigheid kunt schrijven als je je niet te beroerd voelt.

Wie in de ellende of andere heftige toestanden zit, kan naar de pen grijpen en zijn of haar gevoelens van zich afschrijven, bijvoorbeeld in de vorm van een gedicht. Poëzie biedt voor velen een uitlaatklep die ze in een strandwandeling of een goed gesprek niet ervaren. De reden daarvan moet zijn dat gedichten als ‘emotioneel’ worden gezien en zo troost en steun bieden in moeilijke tijden. En daar is trouwens niks mis mee. Wie door internet bladert en de vele verzen leest die zijn geschreven na het verlies van een kind of bij gezondheidsproblemen, proeft de ontlading. Ook tijdens de coronapandemie werd wat afgedicht! Bundels, blogs, websites vol. Nogmaals: helemaal goed. Iedere psycholoog juicht dat toe.

Maar of daarmee goede poëzie ontstaat, is een andere vraag. Veel poëtische zielenroerselen zijn in literaire zin geen echte gedichten omdat ze vaak niet voldoen aan de genrecriteria, wat trouwens voor de makers ook helemaal niet hoeft. Ze voelen zich geen dichters, maar mensen die heftige ervaringen verwoorden. Hun ging het om de noodkreet, de vreugdeschreeuw, de knallende vloek.

Wat bij mij de vraag oproept wat er gebeurt als een ‘echte’ dichter uit het lood wordt geslagen. Kan hij of zij uit de pijnlijke emoties wél goede poëzie bakken? Op de uitspraak van Hans Verhagen afgaande, lijkt dat niet het geval. Waarbij we misschien mogen aantekenen dat deze dichter zichzelf regelmatig bedwelmde en dat een roes, zoals we allemaal weten, geen spannende teksten oplevert. Over Simon Carmiggelt gaat het verhaal dat hij ooit – misschien wel na een avondje stappen – midden in de nacht wakker werd met een briljante inval. Bang de ingeving te vergeten, krabbelde hij haar op een stukje papier en las de volgende ochtend: ‘Eekhoorntje op bosweg’.

Natuurlijk zijn er wel degelijk dichters die van hun (al of niet pijnlijke) emoties goede poëzie kunnen maken. Ik denk aan Hans Lodeizen, Sylvia Plath, Arie Gelderblom, Riekus Waskowsky, Delmore Schwartz en al die anderen die mooie muziek schreven bij lelijke sores en zo een eigen poëziegenre creëerden.

Maar ik begin met Twan Vet, een dichter die onlangs op Facebook het volgende gedicht deelde:

Zijn stem een kalme zaag en ik de assistent
van een bebrilde goochelaar – zo zit ik daar en staar me

op mezelf kapot tot ik de dag heb uitgekotst.
Als hij vraagt hoe vaak ik deze week aan donker

heb gedacht, naar verdwijnen heb verlangd,
zegt hij dat ik niet altijd met de mond van Bloem

moet spreken als het gaat over mijn eigen leven
en of ik nog een cijfertje aan mijn gemoed kan geven –

het wordt een twee. Uit zijn mouw lekt weer geen feest
van slingers en champagne, uit de hoed die hij niet draagt

komt ook vandaag geen beest – alleen die zaag,
die goochelaar. Ooit lijmt hij me aan elkaar.

In elk opzicht een geslaagd vers, dat door Ingmar Heytze geschreven had kunnen zijn. Wat maakt nou dat Twan Vet wél op een poëtische manier over zijn gemoedstoestand kan schrijven en een doorsnee zondagsdichter niet? Dat zit ’m in de afstand. Een echte dichter weet dat poëzie helemaal geen uitlaatklep is, of misschien maar heel even, en dat daarna de discipline, het harde werk wacht. Nadat het troostrijke basisidee op een papiertje is neergekrabbeld: ‘Eekhoorntje op bosweg’, volgt het zwoegen en schaven. Daar neemt de dichter het van de patiënt over, daar kan de zieke over zijn penarie heen stappen om de muze binnen te laten. Dat het dichten hem van zijn narigheid afleidt, is daarbij mooi meegenomen maar niet de hoofdzaak.

Een tweede dichter die ik wil noemen is Arie Gelderblom (1945-1991), die een groot deel van zijn leven in psychiatrische instellingen doorbracht en zulke goede poëzie schreef dat Bernlef hem vergeleek met Antonin Artaud, Sylvia Plath en Robert Lowell (in De Haagse Post van 24 mei 1973). Hier de eerste – klassieke – strofe van het gedicht Vrijheid:

dokter, geeft u mij een injektie met vrijheid,
dokter, beklop mij met het hamertje van de vrije wil
dokter, geeft u mij een slaapdrankje waarheid
en ik zal minder gevangen zijn in mijn lichaam
vol gesloten deuren.

En dan dit fragment uit het gedicht Alleen (met gebroken been) over een mislukte sprong op een trampoline:

ik sprong wat te hoog, misschien mijn drang naar
.                                  vrijheid
en kwam dubbel neer.

(Beide citaten uit Gekkenwerk, De Bezige Bij, 1973).

Wie zo over zijn narigheid kan dichten, wie zo de benodigde afstand kan nemen om goede poëzie te schrijven, is een echte dichter. Gekkenwerk staat al een halve eeuw in mijn boekenkast, voorzien van een knipsel uit de vpro-gids van 7 juni 1994. En ziet, opeens lig je op je knieën te bladeren.

Arie Gelderblom op zijn trouwdag,
foto © De Bezige Bij, Amsterdam, en Leendert Stofbergen, Amsterdam

Veel jonger is de in 2019 bij De Kaneelfabriek verschenen bundel Hoofdkwartier van Sabine Kars. ‘Pas op het moment dat ik enkele biografische gegevens van de dichter […] onder ogen kreeg, begreep ik dat haar debuutbundel Hoofdkwartier niet over het onderwerp oorlog ging, maar over de hersenoperatie die zij enkele jaren geleden onderging’, schrijft recensent Herbert Mouwen in Meander Magazine van 18 maart 2020. Hij roemt de hoge kwaliteit van Hoofdkwartier: ‘Het is een dichtbundel met een heel persoonlijk taaleigen van de dichter, met gedichten die registreren en niet inspelen op allerlei emoties of sentimenten oproepen’.
Ik ben het met Mouwen eens: het is een prachtbundel. En ik wil ook nog graag eens benadrukken hoe bijzonder ik het vind dat iemand die zulke ellende heeft meegemaakt, zo krachtig kan dichten:

Hoe alles schuift

dit donker moet verzonnen zijn
de aangewende schapen kauwen op mijn vragen
ze zijn te luid voor het horen tikken van de stilte

het is niet zo lang geleden dat ik een storm opstak
nu lig ik voor het rapen weet dat mensen werkelijk
kunnen breken de waanzin is in iedereen en tegen
de binnenkant van een oorlog is niets bestand

hier leg ik mijn wijzers af vlecht me in op de hartslag
van dragende bomen luid geruisloos luister
want als er niet meer wordt gesproken
zeg ik je het meest

Ik moet toegeven dat mijn uitgangspunt dat heftige emoties zelden sterke poëzie opleveren, misschien wat te boud is. Ik ben geen psycholoog en ik weet niet in welke gemoedstoestand Sabine Kars verkeerde toen ze haar poëzie schreef. Laat ik zeggen dat ik me niet kan voorstellen hoe iemand vanuit de diepste diepte zo goed kan dichten. Hoe sterk ben je dan! De meeste dichters zullen geen zinnig woord uit hun pen krijgen als het lijden hen treft. Maar áls ze dan weer in de lift zitten, áls de muze komt aankloppen, áls de tijd verstrijkt, ontstaat er iets moois. Poëzie die de ‘binnenkant van een oorlog’ zo krachtig naar buiten brengt dat je als lezer opveert. In die zin klopt de uitspraak van Hans Verhagen dat je alleen over narigheid kunt schrijven als je je goed voelt, misschien toch. Maar, nogmaals, ik ben geen psycholoog en kan niet bij dichters over de schutting kijken. Het blijft gissen.

 

 

     Andere berichten

Bij de rozen

door Rogier de Jong   ‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’ zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en...

Gedichten over lesgeven

door Ko van Geemert     Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren...

Geen gebrom van oude heren

door Jan Loogman     - Het werd, het was, het is gedaan schrijft Vasalis. Oude mensen blikken terug op hun leven en denken over...