door Hans Franse
Triëst is een culturele smeltkroes, omringd door bergen, samengeperst langs de zee. De vroegere Oostenrijks-Hongaarse havenstad heeft nog duidelijk Oostenrijkse kenmerken, maar na de overname door Italië heeft dat land een stevige greep erop gehad. Er is een Italiaanse opera, een Sloveens theater, een Grieks-orthodoxe kerk (Kroatië en Slovenië liggen binnen handbereik), de cafés zijn ontmoetingsplaatsen voor kunstenaars en intellectuelen, zoals de Weense koffiehuizen; niet voor niets is ILLY een bedrijf uit Triëst, koffie die anders smaakt dan de Zuid-Italiaanse. De bijna Jugendstilachtige lichtkroon in het Illycafé, gemaakt van de sierlijke espressokopjes, heeft Weense allure. Triëst is ook een centrum voor psychoanalyse geworden: een leerling van Freud kwam uit Wenen naar Triëst en begon een praktijk.
Op een brug over het Canal Grande vind ik een standbeeld van James Joyce, hij wandelt, half dronken in een ‘stream of consciousness’ door Triest terwijl hij over Ulysses denkt, op weg naar een ander adres waar hij wederom zijn huur niet zal betalen. Mijn vrouw fotografeert mij bij zijn beeld, waar ik hem in het oor fluister dat ik ooit aan het boek ben begonnen.
Achter de grootschalige Piazza Unità d’Italia in een kleinschalig decor, dat zo uit Innsbruck zou kunnen stammen, ‘loopt’ een andere in brons gegoten schrijver die een nieuwe romanformule ontwikkelde, niet via de ‘Bewustzijnsstroom’ van Joyce, maar via de geïmporteerde psychoanalyse. In zijn naam draagt hij de twee levensstromen van Triëst mee: Ettore Schmitz, beter bekend als Italo Svevo.
Zijn roman ‘La coscienza di Zeno’ (het bewustzijn van Zeno) gaat over een aan roken verslaafde man, die een beter mens wil worden en hoopt dat te bereiken door in psychoanalyse te gaan om van het roken af te komen, wat hem zal helpen. Het boek bevat de hem door de psychiater aangeraden dagboekachtige gedachtenspinsels, niet in chronologische maar in associatieve volgorde. Het sluit aan bij de grillige gedachtenlijnen van Joyce; het is logisch dat zij vrienden waren. Ze moeten hier wel eens samen gelopen hebben.
Gabriele d’Annunzio zit in brons gegoten op een bank voor de beurs. Fantast, dichter, schrijver, ijdeltuit, journalist, proto-fascist, Italiaans nationalist die ooit als amateur-militair met een militie de Oostenrijks-Hongaarse haven Fiume (nu Rijeka) bezette. Zijn gedichten zijn leesbaar, zijn invloed onmiskenbaar. Mussolini schonk hem een villa, maar liet hem wel bewaken. Het beeld is omstreden. Ik vind het wel fascinerend die drie auteurs te ontmoeten; de meest actieve zittend, de andere twee lopend.
Later beland ik bij toeval in een park langs de Via Giulia waar een verzameling bustes de herinnering levend houdt aan velen uit Triëst: veel dichters, veel dames uit het verenigingsleven en, broederlijk naast elkaar, James Joyce en Italo Svevo.
Ik loop nog langs het kasteel Miramare op een luisterrijke plek aan zee. Hier woonde aartshertog Maximiliaan van Oostenrijk, door Napoleon IIIe gepaaid om ‘keizer van Mexico’ te worden (emperador). Met zijn vrouw, een ambitieuze Belgische prinses, trok hij naar dat verre land om president Juarez te vervangen. Diezelfde Napoleon verried hem. Hij werd, met zijn generaals gefusilleerd. Tenminste…er zijn romantische verhalen, dat hij met een mooie Indiaanse zou hebben verder geleefd: tegenstander Juarez was vrijmetselaar evenals Maximiliaan, en die vermoorden elkaar niet. Fake? Sprookje? Quid est veritas?
foto’s © Hans Franse
–