LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Levity Peters – Met de bijsmaak van onschuld

8 jul, 2022

De laatste

door Hans Puper




Omdat dit mijn 250e en laatste recensie is, neem ik de vrijheid een van mijn eigen hoofdregels te overtreden: bespreek geen bundels van mensen die je heel goed kent. Dat doe ik ditmaal toch, omdat Met de bijsmaak van onschuld van Levity Peters anders mogelijk onbesproken blijft. Niet vanwege de kwaliteit, maar de inhoud.

De bundel bestaat uit twee verhalende gedichten: ‘De Kerf’ en ‘De Hel’. Ze gaan over wellust, spijt, wroeging, zelfverwijt en af en toe zelfmedelijden. De titel Met de bijsmaak van onschuld is mooi gekozen: iets wat begon als iets onschuldigs mondt uit in een onherstelbare schuld. Wat die onschuld is, komen we te weten als een vroegere vriendin zich dankbaar toont ‘voor de prent van Tauzin / waarin zij / tot haar vreugde / van onze ongeremde onschuld / de gezochte / waardevrije wellust / had herkend.’ (p. 43).
Het omslag is van Levity Peters zelf.

‘De Kerf’ is een terugblik van een volwassen dichter, tekenaar en fotograaf op een belangrijke episode in zijn jeugd, een logeerpartij in de zomervakantie op de boerderij van oom Tom en tante To (geen familie van hem), waar hij kennismaakt met het bleke, kwetsbare meisje Lena, dat hij aanvankelijk wat griezelig vindt. Ze lijdt aan hemofilie en is het zusje van de zwakbegaafde knecht Willem. Het is een coming of age-verhaal dat zich afspeelt in de jaren zestig en doet denken aan romans en verhalen van Wolkers, maar dat desondanks een geheel eigen, direct herkenbaar karakter heeft. De ik is veertien, komt uit een streng gereformeerd gezin in Slikkerveer, wil kunstenaar worden en onderneemt met Lena een seksuele ontdekkingstocht. Ze beginnen aarzelend, later onbevangen en met momenten van innige tederheid. Zijn kunstzinnige ontwikkeling volg je door kennisname van de achtereenvolgende schilderijen en kunstenaars die hij waardeert of juist achter zich laat – het voert te ver om hierop in te gaan.
In zijn gedachten en seksuele activiteit overwint hij al snel zijn remmingen, maar in zijn tekeningen is hij terughoudender: ‘Tekende vulva’s naar / het kerfje van / buurmeisje Rima’, schrijft hij. Maar hij maakt ze onherkenbaar: het worden vlinders, ‘schriften vol / onontdekte soorten / rond de knop van / mijn vlezige plant.’ (p.7). Of hij tekent ‘verstarde / werkloze handen’, zachter en minder hoekig dan die van Van Gogh, nadat hij voor het eerst Lena’s vagina heeft gepenetreerd met zijn middelvinger – met haar toestemming. Zijn tekenleraar vraagt zich af waarom die prachtige handen niets doen: ‘De hand hield geen pen vast / was niet gebald tot symbool / Slechts die vreemde / kromme / doelloze vinger.’ (p. 32).
Maar Lena wekt na extatische momenten irritatie op:

Nu extase zich had bevrijd
ik aangeschoten langzaam
tot mijzelf begon te komen
irriteerde mij vaag
dit vreemde
onwetende kind
Hoe ongewenst
en ongepast was
na dat sublieme moment
haar platte nieuwsgierigheid
Deed
Ssttt!
alsof ik luisterde
Mag ik kijken
even kijken alsjeblieft?
Heel even maar!?
fleemde zij
in evenwicht storende
disharmonie
met mijn onbeweeglijke
troostende eenzaamheid

(p. 36/37)

Dit maakt dat hij haar op een nare manier in de steek laat: ‘Zij als enige / wist niet dat ik / de volgende ochtend / vertrokken zou zijn’ (p. 37). Veertien jaar later, als Lena in een gesprek ter sprake komt, voelt de dichter voelt zich zeer schuldig. Zijn vriend Ernst, zoon van tante To en oom Tom, herinnert zich niet meer van haar dan dat zij het zusje was van ‘gekke Wim’ en tot twee keer toe in een stal had zitten poepen. Ook de dichter zelf had al jarenlang niet meer aan haar gedacht. Dit gedicht is een eerbetoon, maar onherroepelijk te laat. Niet voor niets luidt de ondertitel: ‘Een tombeau’.

‘De Kerf’ gunt de lezer adempauzes: het is overzichtelijk ingedeeld in fragmenten, van elkaar gescheiden door witregels. Je krijgt ook ruimte doordat je te maken hebt met verschillende verhaalpersonen, de humoristische spelletjes met de vrienden van de ik en de omgeving van de boerderij. In ‘De hel’, met de omineuze ondertitel ‘Een liefdesgedicht’, ontbreekt dit alles volkomen: het gaat om een obsessieve, uitzichtloze liefde tussen de dichter en een niet bij naam genoemde jeugdvriendin. ‘Het ongelovige meisje’ noemt hij haar in het begin. Het contrast met het gereformeerde milieu kan niet groter zijn en het verbaast niet dat hij op een gegeven moment afstand neemt van ‘de koude moederkerk’.
De stijl past bij het verhaal: die is claustrofobisch, benauwend. Pas tegen het einde ervaar je meer openheid. Het tempo is regelmatig gejaagd, witregels en leestekens ontbreken en nieuwe zinnen beginnen weliswaar met hoofdletters, maar zijn vaak onvolledig. De regels variëren van een tot vier en een enkele keer vijf woorden. Ze zijn gecentreerd, wat het isolement nog benadrukt. In ‘De Kerf’ zie je weliswaar eenzelfde typografie, maar de regels zijn net iets langer en, zoals gezegd, de witregels en inhoud geven ruimte.
De uitbundige seks, het hoofdbestanddeel van hun relatie, wordt tot in details en bladzijden lang beschreven, op het compulsieve af. Beiden genieten er ten volle van, maar toch bevredigt de relatie de dichter al vanaf het begin niet. Na een meer dan uitbundige dag maakt hij het uit en dat leidt tot een korte euforie, maar direct daarna is hij ‘niet voldaan / Een beetje teleurgesteld / Een tikje bitter.’ (p. 106).
Wat is er aan de hand? Als zij later nog eens aanbelt, wordt dat pijnlijk duidelijk. De dichter noemt haar ‘Mijn meest geliefde surrogaat / niet te onderscheiden van / De Echte / naar wie ik tot dan toe / vergeefs had gezocht.’ (p. 64). Een vergeefse zoektocht die van de ene naar de andere vrouw leidt, zonder die Ene ooit te vinden.

De polaire
aantrekkingskracht
van het eeuwig nieuwe
Gedreven
als Narcissus
onderweg naar
de onbereikbare
onbekende
gespiegelde ander
in ontketende euforie

(p. 110/111)

Als de dichter tijdens zijn eerste scheiding in een klassieke puinhoop eenzaam, vol zelfbeklag en op zichzelf teruggeworpen tv kijkt, ziet hij met een schok een meisje ziet dat sprekend op zijn jeugdliefde lijkt: een fleurig jong kind / dat sprankelend / zoals zij was / geweest / jarenlang / onverwoestbaar / sprekend op haar leek’. (p. 92). (Of zíj de vrouw is van wie hij scheidde, lijkt aannemelijk, maar wordt niet echt duidelijk; gegevens in het gedicht spreken elkaar tegen). Hij raakt in heftige verwarring. Hij beseft wat hij haar heeft aangedaan, maar, vol spijt, ook zichzelf. Een opsomming van haar kwaliteiten illustreert dat; je ziet daarin vooral ook hoe zij hem behaagde (p. 93). Het is ook een voorbeeld van het taalplezier van Peters, waarmee hij de lezer enige lucht geeft:

Mijn halve leven
vervat in een beeld
Het meisje
dat mij nooit moedwillig
had teleurgesteld
Het onbaatzuchtige meisje
ruimhartig tolerant
Breekbaar meisje
Nooit geborneerd meisje
Bouleverserend meisje
Niet te corrumperen
hartverwarmend
consideratief
Sympathisch meisje
Hat argeloos gretige meisje
dat mij nooit had afgeweerd
Erogene apparitie
Wijsneusje
met mijn onvolkomenheden
zacht
Het wreed lieve meisje
onwijs positief
Het sensitieve meisje
Het sedatief van wilde
éénstemmige anomalie
Retroactief meisje
Meisje dat leven
om mijnentwil
met betovering
gelardeerd had

Ze was er altijd, een zekerheid waarmee hij geen rekening hoefde te houden. Zijn zelfverwijt is niet te stelpen, hij is haar nooit waard geweest. ‘Geen ontsnappen aan / het besef van / mijn hybris / de domme verwatenheid / waarmee ik gedacht had / haar te kunnen / vervangen / vergeten / Weg te komen / Het beste altijd / binnen bereik’ (p. 101).

Een jeugdliefde die onmogelijk aan de verlangens van de dichter kon voldoen en na dat eerste mislukte huwelijk volgt nog een tweede – die nooit eindigende jacht op die Ene is zijn lot.

Vrolijk word je niet van deze verhalende gedichten. maar, om met Hermans te spreken, je hoeft niet geshampood en geborsteld uit een bundel tevoorschijn te komen. Ze zijn goed, en daar gaat het om. De uitwerking van beide verschilt opvallend: ‘De Kerf’ lees je als een zeer triest verhaal, waarvan de inhoud je goed bijblijft. Van ‘De Hel’ blijft je vooral de beklemming bij die je tijdens het lezen beving. Dat ligt niet alleen aan de inhoud, maar vooral ook aan de stijl. Een prestatie.
____

Levity Peters (2022). Met de bijsmaak van onschuld. De Manke God, 115 blz. € 20, inclusief portokosten. ISBN 978908322. Te bestellen bij Levity Peters: levitypeters@gmail.com

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...