Een elastisch verhaal
door Ivan Sacharov
–
–
In Neus tegen het glas, de tweede bundel van de Friese dichter Edwin de Groot, kwam ik dit gedicht tegen:
–
water is altijd doodeerlijk; als het je kan verzuipen
verzuipt het je als een vlieg in een bekerplant
vangt het je zoals een zwart gat het licht
–
ook de wind kent geen enkele genade
buldert onbarmhartig door open opleggers
afgeladen met kippen als doorweekt stukgoed
–
jaagt meedogenloos kleine koolwitjes
over de oceanen naar onbegrepen rotsen in zee
De titel – eerst wat bevreemdend – vindt voor mijn gevoel pas echt aansluiting bij het gedicht in de laatste strofe. De kleine koolwitjes, die zo (tegen hun wil?) door de wind meedogenloos worden meegevoerd naar onbegrepen rotsen kunnen een metafoor zijn voor mensen die (vroeger) uit Afrika naar Amerika werden verscheept door slavenhandelaren. Binnen deze context doen de ‘open opleggers afgeladen met kippen als doorweekt stukgoed’, een beetje denken aan vluchtelingen die in overvolle vrachtwagens naar plaatsen in Europa worden gesmokkeld (in deze tijd). Hoewel deze associatie misschien niet klopt: die mensen worden toch meestal in dichte vrachtwagens vervoerd, zodat ze niet te zien zijn. En last but not least: kippen zijn geen koolwitjes. Merkwaardig overigens: ik realiseer me dat ik bij de koolwitjes vooral aan vroeger denk omdat er ‘onbegrepen rotsen’ staat. In de huidige tijd zullen vluchtelingen de landen waar ze naartoe gaan toch wel begrijpen, nam ik aan. Is dat niet de reden waarom ze komen? Als ik er langer bij stil sta weet ik het eigenlijk niet meer. Misschien is het juist een vorm van onbegrip dat de vluchtelingen doet komen… Voer voor psychologen! De wind – die vermoedelijk voor de tijdgeest staat – drijft ze aan: die zal het wel weten. Hopelijk laat de invulling die ik aan het gedicht geef een beetje zien hoe de poëzie van Edwin de Groot op mij werkt. In het algemeen: er spreekt een grote liefde voor de natuur uit deze (niet al te precies geformuleerde) gedichten. Het water, de wind en de zee zijn de eigenlijke hoofdrolspelers in deze tekst. Typisch Nederlandse, ‘Friese’ elementen, zou ik zeggen, gekruid met een actueel thema.
Maar er is meer. Een kant die mogelijk onbelicht blijft als we ons door de waan van de dag laten leiden. Rotsen verzuipen niet! Ze weten de zee te weerstaan die ‘als hij kan je verzuipt’. Dat maakt ze op een gekke manier pas echt onbegrijpelijk. In dit leven, waarin we ons hoofd boven water proberen te houden, heeft ‘een rots in de branding’ een speciale aantrekkingskracht. Wij – vluchtiglingen (op z’n Oosterhoffs) – zijn misschien allemaal koolwitjes (zwart én wit) die meedogenloos over de oceaan van de tijd worden gejaagd naar onbegrepen rotsen (…). Rest natuurlijk de vraag of de rots waar we onze hoop op hebben gevestigd niet een klip is waar we op stuk zullen lopen…
Met deze heerlijk optimistische laatste mededeling houd ik dit gedicht voor gezien. Het moge duidelijk zijn dat er volgens mij ook een metafysisch randje aan sommige van deze gedichten zit. Wat nooit kwaad kan: het is altijd bevredigend om in het individuele het universele te vinden! Ook in een ander gedicht, wat verderop in de bundel, lijkt dit universele aanwezig:
–
ik praat niet met bomen
aai geen varens
–
zing niet voor wolken
kus geen grond
–
het is in orde zo
hoekig is het huis
–
al sussen de jaren
de rechte lijnen
–
net als bij een mens
als die geluk heeft
Bomen, wolken en varens. Weer die aandacht voor de natuur. En een knipoog naar de actualiteit: kust de Paus de grond niet, als hij ergens op bezoek gaat? Door zich in de eerste twee strofen te distantiëren van een aantal zaken, lijkt de dichter te willen zeggen dat hij in hoge mate ‘normaal’ is. Vervolgens impliceert hij dat dit normaal zijn te maken heeft met logisch, ‘rechtlijnig’ denken (je kunt er een ‘hoekig’ huis op bouwen). Maar als iets ouder wordt, gaan de scherpe (rechte) kantjes eraf. Ook bij de mens. Gelukkig. Rechtlijnig denken brengt ons tenslotte niet waar we willen wezen. Geluk is krom, en misschien daarom juist geluk. We moeten wat krom is niet recht willen praten…
Die laatste opmerking brengt me op de kwaliteit van deze poëzie. Ik denk – met mijn neus tegen het glas – dat er veel leuks en interessants in deze gedichten te vinden is (zoals die oud-boer, die in het gedicht ‘Andere kant raam’ in gevecht is met ‘een overwoekerende bierkaai’). Maar vlijmscherp zijn ze niet. Daarvoor schiet de dichter te vaak uit de bocht. Wat, bijvoorbeeld, is de meerwaarde van een regel als ‘vangt het je zoals een zwart gat het licht’, in het eerst geciteerde gedicht? Logica en passie vallen in deze teksten m.i. net iets te weinig samen. De dichter kan gevoelens genoeg hebben gehad toen hij alles neerschreef. Maar kwaliteit ontstaat ergens op het kruispunt van die twee, die elkaar kunnen vinden in een paradox. Paradoxen (en echte tegenstrijdigheden) zijn er wel in deze teksten, maar lijken meer toevallig dan opzettelijk. Als er een passie is, is het een passie voor het gewone, zou ik zeggen. Het gewone dat ook behoefte heeft aan een verhaal:
–
een vogeltje trok uit medelijden een doorn uit het hoofd van Jezus
een druppel bloed vlekte op zijn borst en zo zit hij nu
hanig tegenover een getroffen man
–
stil kruimelt er aarde uit zijn hand, op een onbewoond gezicht
het roodborstje lost op en hij schept
een elastisch verhaal
–
niet voor een kruistocht met stoer wapperende banieren
maar gewoon voor zichzelf; een schuilplaats
om in te kunnen wonen
Een verhaal dat zich niet al te veel aantrekt van de kantlijn van de realiteit. Maar wat is realiteit? Een elastisch verhaal natuurlijk!
____
Edwin de Groot (2022). Neus tegen het glas. In de Knipscheer, 92 blz. € 18,50. ISBN 9789493214736