LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Emma Crebolder – Uitlichten

14 sep, 2022

Wellicht

door Peter Vermaat




Veel schrijvers schrijven ‘tegen het vergeten’: om vast te houden wat verloren dreigt te gaan, om tastbaar te maken wat alleen gezien of gevoeld kan worden achter de werkelijkheid (‘de dictatuur van uur en feit’, zoals Adriaan Roland Holst het placht te verwoorden) of om, zij het tijdelijk, te formuleren wat zich vlak voor de drempel van de definitieve verwoording bevindt, maar daar nog steeds niet overheen te tillen is.

De dichter Emma Crebolder (1942) groeide op in Zeeuws-Vlaanderen, wat in haar nieuwste bundel Uitlichten op meerdere plekken herkenbaar is, niet alleen in de namen van plaatsen en waterlopen, maar ook in de vele verwijzingen naar de plaatselijke leefomgeving. Ook het feit dat ze een aantal jaren doorbracht in Tanzania is in de gedichten merkbaar.
Een aantal van de gedichten in de bundel begint met de woorden ‘Hoe ik niet vergat’ en een enkele met ‘Hoe ik nooit vergat’. De inhoud van de gedichten is navenant:

Hoe ik niet vergat
het wonen in de Molenstraat die geen
molen had maar wel
boerderijen aan ons vast.
Nu steken boven
pittoreske windmolens langhals
metalen windvangers uit.
Op de smalle strook grond waren
wij ooit eerder en verwaaider
aangeland. Van elders of nog verder.

[p. 17]

Ik vind dit geen sterk gedicht. Het laat weinig aan de verbeelding over, er spreekt geen taalkracht uit en de vaststelling dat er destijds geen molen in de Molenstraat stond maar nu wel, is van het niveau van de reclameslogan ‘Bakker, uw slager’. Helaas geldt dit voor meer gedichten in de bundel. Vrijwel nergens blijft er iets te raden over, vaak blijft de klank van de taal verdund achter in de schildering met waterverf in pastelkleuren van wat niet vergeten werd. Af en toe breekt er echter een niet te onderdrukken kreet door de kalmte:

(…)
De weergaloze krachten van de zee woeden in de barende.
Ze kent ze maar ze onderkent ze niet, ten behoeve van de
man. Ze verdringt de schreeuw. De schreeuw dat ze nooit
meer gepenetreerd en bevrucht wil worden. Gêne om het
persen, de sappen en de slierten kleverig bloed. De dood,
ze baart de dood opnieuw, ze zal het niet noemen. Het
sterven dat ze in de wereld zet.
(…)

[p. 38]

De nog iets te opzichtige parallel van ‘baren’ als golven en ‘baren’ als een kind ter wereld brengen stoort hier minder door de hamerende taal die geen tegenspraak toelaat en die overtuigend en geloofwaardig is, die als uitroep binnenkomt en enige tijd blijft weerklinken.
Wat hier mooi is, is de connotatie van ‘weerloze’ in ‘weergaloze’, die de sensatie van machteloosheid tegenover de oerkracht van de zee voelbaar maakt voor de lezer. Hier wordt betekenis overgebracht achter de woorden langs, die zich uitsluitend als een soort litanie laten lezen.

Mogelijk kan een tachtigjarige de zware hamer van de taal niet meer voortdurend optillen en laten vallen, wellicht weegt een woord al snel teveel om het nog van het blad te kunnen vegen, wie weet zingt een melodie nog in je hoofd waarbij je alle klanken al verloren bent.
Aangezien ik het vroegere werk van Crebolder niet ken, doe ik geen poging om een vergelijking daarmee en de eventuele ontwikkeling in de richting van deze bundel te maken. In de ‘Verantwoording’ schrijft ze echter zelf: ‘In Uitlichten duiken bij wijze van terugblik op een lang dichtersleven hier en daar aanhalingen uit eerder werk op. Dit geschiedt echter welbewust onnadrukkelijk.’ [p. 63]
Voor de lezer is dit een wat problematische uitspraak, ervan uitgaand dat geen enkele iedere aanhaling feilloos opmerkt. Ook over de omvang van die aanhalingen tast ik in het duister. Misschien is dit er wel een:

Mijn gade slaapt op zijn rug, ik
word in vroege pose neergelegd.
Zo ben ik terug bij wie mij baarde.
Het was oorlog nog en ik vond twee
helmen op pas gedolven graven.
Ik leerde water dragen en hoe
ik mij tot de mensen verhouden moest.

Ik was er wel maar ook weer
niet. Veel later kwam een pest
maar dat was aan het eind
van wat een leven heet. Ik
overleefde maar het vrat wel
weg van wat ik overhad.
Ik voer naar plaatsen waar
mijn nageslacht, het liefst
heel onverwacht. Mocht er
twijfel aan binding heb ik
die niet mee teruggebracht.

[p. 11]

De ritmiek in dit gedicht is uitzonderlijk in de bundel en daarmee wordt het een van de beste gedichten die ik in Uitlichten gelezen heb. Daarbij speelt ook de klank (herhaling van w- en a-klanken) een duidelijke rol in de expressiviteit die het gedicht heeft. Het modieuze weglaten van woorden in de laatste regels (‘Ik voer naar plaatsen waar / mijn nageslacht {verbleef}, het liefst / heel onverwacht. Mocht er /
twijfel aan binding {zijn geweest, dan} heb ik / die niet mee teruggebracht.’ [r. 14-18] lijkt me niet per se nodig (zie mijn pro forma aanvullingen tussen {}), maar mogelijk zie ik een vormelement over het hoofd dat voor de dichter veel belangrijker was dan grammaticaal navolgbare taal (bijvoorbeeld een gelijk aantal lettergrepen in de laatste strofe; overigens is dat nu 7 / 7 / 6 / 7 / 8 / 7 / 6 / 6 / 6 / 7 / 7.

Tegen het vergeten is geen kruid gewassen, maar desondanks kun je als dichter trachten de bloemen van het verleden te plukken, te drogen tussen schutbladen of te schilderen in tinten van gisteren, ja zelfs van vandaag. Om die herinnering voor een lezer herkenbaar en liefst tastbaar te maken, zul je hem moeten uittillen boven het strikt persoonlijke, bijvoorbeeld door haar in te vlechten in een koord van grotere gebeurtenissen of haar uit te lichten als algemeen-menselijk. Crebolder kiest daar niet voor en laat veel in de gedichten bij het particuliere, dat je alleen enigszins op het spoor komt wanneer je kennis hebt van haar biografie.

Zij is misschien wat Martinus Nijhoff in zijn bespreking van Het verlangen van J.C. Bloem van oktober 1921 (zie Verzameld Werk deel II, pp. 101-106) een ‘kleine dichter’ zou noemen. Niet omdat die dichter minder talentvol is of kwalitatief minder werk aflevert dan een ‘grote dichter’, maar omdat de kleine dichter zich bewust niet verbindt met de waagstukken van de taal, het gedicht op leven of dood. De essentie van de grote dichter is dat diens verlangen – volgens Nijhoff – buiten de wereld ligt, terwijl dat van de kleine dichter – de minor poetnaar de wereld is.
Waar de grote dichter door zijn positie in zijn persoonlijke universum per definitie aangewezen is op de evocatie van het onzegbare, legt de kleine dichter wellicht eerder een staalkaart aan van plaatsen, waterlopen en gewassen die in zijn herkenbare werkelijkheid zijn opgemerkt en die als richtpunt of als wegwijzer voor de lezer in diens – vooralsnog bladwitte – landschap kunnen worden geplaatst. Daarmee blijft hij meer vrijblijvend en minder nadrukkelijk aanwezig in de omgeving van de lezer, als een fotoboek dat je ook terzijde leggen kunt en niet als een aan je slapen vastgekleefde virtual reality-bril, die je een melkwegstelsel in zuigt, waardoorheen je op hoge snelheid gesleurd wordt.

Er komt taal voort uit het draaien van de windmolens aan de Molenstraat, uit de zoektocht naar Reinaert in de hoeken en gaten van Kriekeputte, in het zand van het Zwin, het water van de Schelde en het zout van de Noordzee. Emma Crebolder bundelt die taal in Uitlichten voor de lezer die wellicht Satie verkiest boven Bruckner, Het laatste Avondmaal boven de Guernica, zomer boven herfst en eb boven storm.
Wellicht.
____

Emma Crebolder (2022). Uitlichten. Nieuw Amsterdam, 64 blz. € 21,99. ISBN 9789046829929

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...