Gedichten over vallen en opstaan, over zoeken en schrijven
door Tom Veys
–
–
Anne Louïse van den Dool is schrijver, redacteur en journalist. In 2014 debuteerde ze met de roman Achterland. In 2020 verscheen haar tweede roman Vluchthaven. De titels van deze romans zouden perfect titels van de gedichten uit deze bundel kunnen zijn.
De gedichtenbundel bestaat uit drie afdelingen. Opmerkelijk is dat de titels van deze afdelingen soms paradoxen zijn, poëtische paradoxen. De eerste afdeling ‘We moeten onszelf niet in de kijker spelen’, zorgt ervoor dat het individu precies in de kijker wordt gespeeld. In de tweede afdeling ‘We moeten onszelf niet helpen verblind te raken’ word je af en toe als lezer poëtisch op een dwaalspoor gezet. In de laatste afdeling ‘We moeten onszelf niet verwarren met onszelf’ vinden we een kwaadheid terug die kan verwarren.
In het eerste deel van deze bundel staan groeien en veranderen centraal. Die processen worden omschreven met werkwoorden, zoals ‘Bluffen’, ‘Zwem af’ , ‘Afzetten’, maar ook ‘Verknopen’.
De eerste afdeling bestaat uit acht gedichten die van begin tot einde authentiek overkomen en sterk beeldend zijn. Dit gedeelte is overigens subliem geschreven. Er is bijvoorbeeld de veranderende ‘Formatie’ van een gezin dat langs de duinen wandelt. Deze dichter kan en mag het hebben van onverwachte perspectieven: ‘Het punt van dit kleine lichaam is niet / het gebrek aan ruimte binnenin / maar alle lucht die eromheen zweeft – / lucht die tastbaar maakt wat je nog niet hebt gezien, nauwelijks weet // als de telefoon die eindeloos rinkelt (…) (uit ‘Rinkel’). Er is hier een treffend spel tussen de binnen- en buitenruimte, tussen het ik en de wereld. In de eerste afdeling veranderen ook meisjeslichamen in ‘afzetten’. Dit deel eindigt met ‘verknopen’, waarbij de dichter de vader aanspreekt: ‘Papa, ik heb de eindjes alleen maar / aan elkaar willen knopen’.
In de tweede afdeling ‘We moeten onszelf niet helpen verblind te raken’ vinden we moeilijkere gedichten terug. De taal blijft subliem, maar de beelden haken iets moelijker op elkaar in. Dit kan misschien de bedoeling zijn, maar als lezer blijf je na het ijzersterke begin even bij het verdriet hangen, soms zoekend.
Blijven en weggaan, aantrekken en afstoten, in ruime zin eros en thanatos, zijn de rode draden in deze bundel en ook in het volgende gedicht. Allereerst is er de originele titel ‘Vachtenwand’ met een kleurrijke assonantie, het is een nieuwe samenstelling.
–
Soms hoop ik dat je verdwijnt
op een manier die mij geen pijn doet:
schelpen die je stilletjes in hun huizen zuigen
tijdens een wandeling op het strand
of hoe je na een korte val van een klimwand
door de kussenvloer wordt opgenomen.
–
Ik zal daar dan alleen staan
en weten dat ik me dit over je heb afgevraagd:
vier zachte vachtenwanden die als in een liftschacht
me steeds dichter bleven naderen,
als die keer dat we een te klein woonmuseum
met te veel mooie spullen bezochten,
alles blonk, alles glom,
alles een geur, alles een motief,
–
en jij zei:
zoveel schoons,
ik wil hier weg.
Het idee van verdwijnen krijgt in dit gedicht gestalte in twee bewegingen, de geliefde, de ander kan of moet verdwijnen en de ander wil uit te veel schoonheid verdwijnen. Opvallend is dat de herhaling van ‘alles’ hier niet stoort, het is een bevestiging van het gevoel. Interessante, beklemmende gedachten worden met zachte stem neergeschreven, vergelijk het met een dreigende vachtenwand. Verder is er ook een reflectie over deze gedachte: ‘en weten dat ik me dit over je heb afgevraagd’.
De verhouding tot de geliefde, de ander, de verwante staat centraal in deze bundel. Dit wordt duidelijk in ‘Opschuimen’: ‘Onbedoeld ben jij een hardloopwedstrijd / waarvoor ik graag / een goede tijd zou willen neerzetten, / maar er is iemand die de hordes steeds verplaatst, / een hond, een vreemdeling, / ik-weet-niet-wie-het-is, (…)’.
En dan duiken opnieuw de originele perspectieven op in veel gedichten, zoals in ‘Naderen’: ‘Mensen horen elkaar / op dit soort momenten / altijd op een brug te ontmoeten. // We ontmoeten elkaar niet op een brug. / We wonen aan dezelfde kant van het water.’
Zoals eerder aangestipt, komt in de laatste afdeling veel boosheid voor. Op zich wint het gevoel hier van de woorden. Metaforen worden soms gezocht, daarna verlaten, onder andere in het gedicht met de titel ‘Metaforen’. Het wereldbeeld wordt driester: ‘De mensen proberen / scheurtjes in mij te ontdekken’ in ‘Craquelé’. Het fijngevoelige blijft onderhuids aanwezig, dat wordt duidelijk in een oefening die wordt meegegeven in ‘Fijnknijpen’.
Overigens komt de afstand tot de andere in dit deel van de bundel nog centraler te staan. Emblematisch zijn de volgende verzen in ‘Opkrullen’: ‘Volwassen worden, dat zit ’m in het / achterstevoren kunnen opzeggen van het alfabet, / in beginnen te horen dat kwetsen een onomatopee is, / in tot ziens zeggen en weten dat je liegt.’ Deze verzen vatten de thema’s van de bundel goed samen: er is het groeien, het terugblikken en de pijn die daarmee gepaard gaat, maar ook het ontdekken, het opnieuw ontdekken waarbij gedachten poëzie vinden.
Wij zijn uitgeweken, de titel van de bundel, wijst op een verplaatsing. In die beweging schuilt poëzie. Van de zijkant kan je immers vaak beter naar de dingen kijken. Daarin is deze dichter poëtisch geslaagd met een uitstekend begin in deze bundel. Beloftevol.
____
Anne Louïse van den Dool (2022). Wij zijn uitgeweken. Querido, 72 blz.€ 18,99. ISBN 978 9021467849