LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Sara Eelen – Het nodige breken

28 dec, 2022

Een nieuwe relativiteitstheorie

door Douwe Wilts




Het kan niet en toch is het zo: de poëzie van Sara Eelen heeft mij gevonden, en niet ik haar poëzie. Dat gevoel krijg ik tijdens het lezen van Het nodige breken en het wordt, herlezing na herlezing, alleen maar sterker. Het is een volstrekt unieke bundel met tijd als centraal staande thema. Er zijn al vele dichters geweest die, met meer of minder succes, een poging deden iets zinnigs te zeggen over het verschijnsel tijd. Eelen heeft daaraan een nieuwe dimensie toegevoegd. Het is de tijd die kan helen, het is de tijd die kan breken, het is de tijd die kan buigen; en dat alles tegelijk. Met Het nodige breken mag Eelen zich de Einstein der dichters noemen. Wie het openingsgedicht ‘Vlechten’ (pagina 11), afkomstig uit de eerste afdeling ‘Tijdsgewrichten’ leest, vermoedt dat Eelen de tijd wil rekken in de hoop dat hij niet breekt. Ik zal hier de eerste strofe citeren:

Mijn moeder die achter me stond, mijn haar routineus kamde
eerst de bolle borstel dan de scherpe kam
soms haar vingertoppen
die langs mijn hoofdhuid gleden
gangen maakten door weerbarstige lokken.

De moeder die achter haar kind staat, lijkt hier twee betekenissen te hebben. Ze kamt het haar van haar dochter. Daartoe staat ze achter haar. Toch lijkt het alsof zij ook achter haar dochter staat in de zin dat zij haar beschermt. Dat routineuze kammen lijkt bovendien te suggereren dat de moeder dat al heel vaak heeft gedaan. Ik kan er enorm van genieten hoe die vingertoppen gangen maken door de weerbarstige lokken. Ook daarin ligt de tijd verscholen. In dat gang maken zit een beweging. Het zijn niet alleen die vingertoppen die door de lokken reizen, het is ook dat gangmaken zelf; een beweging door de tijd. Hieronder zal ik de laatste strofe van het openingsgedicht citeren.

Hoe ouder ik werd hoe meer vlechtjes ik wou
altijd een oneven aantal
alles om de tijd tussen moeder en bank geklemd te verlengen
alles om te tonen dat ik braaf en mooi in het gareel zou blijven
zolang zij mij zacht over het hoofd bleef aaien.

De ik-figuur wil zich niet losmaken van haar moeder en hoe ouder ze wordt hoe meer vlechtjes ze daarvoor nodig heeft. Ze doet alles om te tonen dat ze in het gareel blijft, zolang haar moeder haar over het hoofd blijft aaien. Ik voel hier een dreiging. De ik-figuur kan buiten het gareel geraken en daarnaast lijkt het alsof er iemand in de buurt is die niet in het gareel blijft. Daartegen moet de moeder haar dochter beschermen. Een moeder die haar kroost beschermt. Dat gevoel wordt versterkt in de cyclus ‘Vuisten’, waarmee de eerste afdeling afsluit. Boven het eerste gedicht staat een stip, boven het tweede gedicht staan er twee en boven het derde gedicht drie. Op de betekenis van die stippen kom ik straks terug, laat ik nu beginnen met het eerste gedicht van de cyclus (pagina 19). De eerste twee regels daarvan luiden als volgt: ‘Als hij zijn vuisten balt, het nakende moment samenknijpt / de luchtruimte afspant al voor het landen (…)’. Weer is daar die dreiging. De hij-figuur balt zijn vuisten en knijpt het nakende moment samen. Dat nakende moment lijkt twee betekenissen te hebben. In de eerste plaats drukt het een naakt moment uit, een moment dat niets meer om zich heen heeft, een moment dat zijn lichaam niet verhult. Daarnaast speelt ook de betekenis van het arm en berooid zijn mee. Er is niets meer over. Op zich hoeft dat geen probleem te vormen, zoals we in de tweede strofe lezen:

Zolang het zich niet als een boemerang tussen jullie inwerpt
tot jullie beiden tandeloos en blind.
Zolang het maar niet overblijft
zich niet opbolt tegen je borst
en angstig naar hem kijkt.

Uit deze tweede strofe spreekt hoop. Die ballende vuist hoeft zich niet als een boemerang tussen de hij-figuur en de jij-figuur in te werpen. Het hoeft zich niet tegen de borst van de jij-figuur te bollen en angstig naar hem te kijken. Er hoeft niets te breken.
Ook in het derde gedicht van de cyclus ‘Vuisten’ (pagina 21) is er sprake van een jij-figuur. In dit geval gaat het duidelijk om een moeder die haar kroost beschermt, blijkens de eerste strofe: ‘Je handen dekken de kinderen toe voor de nacht / voor wat komen gaat.’ En wat komt, is niet alleen de vuist, maar ook het nodige breken. Ik citeer hier de derde en het begin van de vierde regel van de tweede strofe: ‘Maar aan hun lichamen is niet meer te zien / dat ze ooit uit jouw lendenen zijn gebroken. (…)’ De zwangerschap, het meest innige moment in de relatie tussen een moeder en haar kind, wordt door de geboorte onvermijdelijk afgebroken. In de vierde strofe groeit op die plek binnen in de moeder het groeiende gemis in een stuit. Het kaatst terug, als een boemerang.

In de vierde afdeling, getiteld ‘Waarnemingshorizon’, staat de schitterende cyclus ‘Kloof’, die een spiegel vormt van de cyclus ‘Vuisten’. Boven het eerste gedicht van die cyclus staan drie stippen, boven het tweede twee en boven de derde staat er een. Waar de jij-figuur in ‘Vuisten’ een moeder is, is de jij-figuur in ‘Kloof’ een kind. Het eerste gedicht van de cyclus ‘Kloof’ (pagina 57) zal ik hieronder volledig citeren.

Nu pas begrijpen we dat dingen zich sneller
naar binnen laten keren dan naar buiten
en dat goud zoeken ploeteren in onbekende aarde is.

Ik zal je niet vinden. Alleen bij het bekijken van oude foto’s
durven we te zeggen dat we veranderd zijn
te groot geworden kinderen met ingegroeide zinsbouw
het voelt obsceen elkaar met vroegere koosnamen te roepen.

Je past nog wel in mijn armen
maar het wordt al snel een houdgreep.
Dit huis heeft nog evenveel kamers
maar we krijgen ze niet langer verdeeld.

Dingen laten zich sneller naar binnen keren dan naar buiten. En toch lukt het Eelen om de dingen naar buiten te keren. Om de betekenissen die woorden liever verborgen houden te onthullen. Dat doet ze door te ploeteren in onbekende aarde.
Het kind past nog wel in de armen, maar het wordt al snel een houdgreep. Het lijkt de verkeerde kant op te gaan en toch is er nog hoop. Nu eerst het tweede gedicht van de cyclus ‘Kloof’ (pagina 58). Ik zal daarvan de eerste en de derde strofe citeren.

Nu pas begrijpen we dat het niet het einde is dat losraakt
maar het begin, zoals een zijtak van een rivier wel de zee terugvindt
maar niet de smeltende ijskap waaruit hij ooit het water

(…)

Ik vergis me in jouw binnenstebuiten gekeerde beeld
alsof ik stukjes spiegel puzzel op jouw huid
mezelf alleen gebroken in jou kan zien.

Het begint met een mooi inzicht. Het begin raakt los en het einde houd je bij je. Nog meer word ik getroffen door de zijtak van de rivier die wel de zee terugvindt, maar niet de smeltende ijskap waaraan hij ontsprong. Het ontroert mij en tegelijkertijd gaat er, met de stand van de huidige klimaatwetenschap, ook een enorme dreiging vanuit. In de derde strofe keert het binnenstebuiten terug, vergelijk ‘(…) dat dingen zich sneller / naar binnen laten keren dan naar buiten (…)’ (pagina 57). De spiegel op de huid van het kind, ligt in duigen. De moeder kan zichzelf alleen gebroken zien in haar kind. Bijzonder ontroerend zijn ook de laatste drie strofen van het laatste gedicht van de cyclus ‘Kloof’ (pagina 59). Ik zal ze hieronder citeren.

Jouw gevaar is aaibaar, maakbaar
aansluitend om mijn spiegellichaam.

Als een slagpin lig ik in je armen. Ik voel geen gevaar
in de houdgreep, nu de snede is uitgekerfd.

Ik wacht tot de kogelval ons voltrekt, de schok
mijn baan bepaalt.

Vooral de berusting die uit deze regels spreekt valt mij op. Het gevaar is aaibaar, niet te voelen in de houdgreep, als de snede is uitgekerfd. En dan dat wachten ‘(…) tot de kogelval ons voltrekt, de schok / mijn baan bepaalt.’ Ik zou niet rustig kunnen wachten als de kogelval mij mogelijk zou voltrekken, maar de hoofdpersonen in deze cyclus hebben die rust wel gevonden.
Het is diezelfde rust waar de hoofdpersonen in de cyclus ‘Vuisten’ naar opzoek waren. Het nodige breken leest wat dat betreft als een roman en dat met de compactheid van een dichtbundel. Juist doordat het zo compact is, gaat het zoveel dieper dan de roman. Juist doordat de bundel een relatief beperkte omvang heeft, weet Eelen de woorden binnenste buiten te keren. In een roman zie je de woorden in al hun verschillende kleren; Eelen heeft ze naakt aan het papier toevertrouwd. Daarmee laat zij zien dat in de binnenkant van angst berusting schuilt. De tijd staat stil en wij reizen er doorheen; tegelijkertijd is zij buigzaam. Met Het nodige breken baarde Eelen een wonderbaarlijke relativiteitstheorie.
____

Sara Eelen (2022). Het nodige breken. Uitgeverij Vrijdag, 72 blz. € 21,99. ISBN 978946434136 2

     Andere berichten

J. Heymans – Alsnog

J. Heymans – Alsnog

Gelaagd, als een lasagne van betekenissen door Marc Bruynseraede - - Heel aparte, bijzondere dichter is John Heymans (Den Haag 1954) die...

Erik Lindner – Hout

Erik Lindner – Hout

Koud door Peter Vermaat - - ‘In de gedichten van Erik Lindner gaat het om het veraanschouwelijken. Er wordt niets beschreven of...