LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De Zeeuwse canon (II)

8 jan, 2023
door Rogier de Jong


Komt ons aardgas uit Groningen of uit Nederland? En is Zeeuwse poëzie Zeeuwse of Nederlandse poëzie? Dat maakt natuurlijk niet uit. Waarom dan canoniseren? Omdat de oer-Nederlandse strijd tegen het water nergens zo tot de verbeelding spreekt als in Zeeland. En dan is er ook nog het Zeeuwse licht. Deel II van een drieluik over dichters uit Zeeland.

Zoals Groningers het gelag betalen voor de gaswinning, zo zit bij de Zeeuwen de angst voor de zee er diep in. Water en land zijn een ‘archetypisch’ thema in de Zeeuwse poëzie. En dan is er nog het befaamde ‘Zeeuwse licht’ dat kunstenaars vooral in de negentiende en vroege twintigste eeuw naar Zeeland trok. Maar het Zeeuwse licht heeft ook op de Zeeuwse poëzie een schilderachtig effect gehad.

Vandaar dat Zeeland nogal wat poëten heeft voortgebracht – te veel om hier op te sommen met hun poëzie. Daarom heb ik voor deze column een kleine selectie gemaakt: J.C. van Schagen, Jacques Hamelink, André van der Veeke, Johanna Kruit, Hans Verhagen en Hans Warren. Een persoonlijke maar geen arbitraire keuze. Deze zes dichters hebben over de Zeeuwse thema’s geschreven op een manier die ver boven NAP uitsteekt.

De eerste aflevering van dit drieluik ging over J.C. van Schagen (1891-1985). Van een heel ander kaliber is Jacques Hamelink (1939-2021). Deze in Driewegen bij Terneuzen geboren dichter en schrijver publiceerde in zijn laatste bundel ‘Solituden, songs’ (2020) een gedicht over de Hedwigepolder. Dat stukje land in de oksel van de Westerschelde stroomt sinds oktober 2022 weer vol. Iets met het uitbaggeren van vaargeulen en natuurcompensatie. Dat is tegen het zere been van de Zeeuwen die in de loop van de eeuwen een lappendeken van eilandjes aan elkaar hebben gepolderd tot een gewest. Dat gewest inunderen, ook al gaat het maar om een paar voetbalvelden, is not done.

Teloorgang van de Hedwigepolder

Het nieuws dat de Hedwigepolder onder water gaat
kan nu beginnen te bezinken. Dat het ongeloof
waardige, het omgekeerde grondwerk waar wordt,

de eirappels en de ajuin van de Hedwigepolder
het veld moeten ruimen voor meer Scheldeschorre,
de Hedwigepolder met zijn dubbele populierenrijen

waartussen zijn langgerekte slingerdeslangende
smalle wagensporige polderlandwegen voeren naar
zijn mooi voor elkaar verre verspreide hofsteden

als deze die vandaag televisienieuws is, die
van de pachter Rottier die zijn Brussels heer
grondbezitter op visite heeft. Die declameert

‘Hoeveel aan ons vandaag voorafgaande generaties
van ons bloed bezaten de gronden hier, beheerden,
bewaarden, bewerkten, vervolmaakten die!’ God ja

hoeveel ook alweer. Met de pet in de hand staat
de landbouwer Rottier de grootgrondeigenaar
vrijmoedig zorgvuldig terzijde. ‘Vijf, meneer’.

En waren het er meer, kokmeeuwen in het water
dat over Hedwige’s polder te staan komt
zien zich vliegen straks hier, de bot komt zich
onderwoelen in de hectaren slik van de Hedwige.

Het water dat nu de Hedwigepolder in stroomt, komt zoals gezegd uit de Westerschelde, een van de vier zeearmen die Zeeland tot Zeeland maken, en de enige zeearm zonder stormvloedkering vanwege de haven van Antwerpen. Wie over de Vlissingse boulevard loopt, ziet de containerreuzen vlak langs zich heen varen. Aan de overkant, in Terneuzen, is het ook een mooi schouwspel. De Terneuzenaar André van der Veeke is vaak aan het water te vinden. Geen Zeeuwse dichter is bij mijn weten zo sterk met de Westerschelde verbonden als Van der Veeke. Op de boulevard zijn enkele regels van hem vereeuwigd. Het volgende gedicht vertelt iets over zijn band met de getijdenrivier, een band die niet alleen maritiem en nautisch, maar ook persoonlijk van aard is:

Het wilde wachten

Oog in oog met de schrijvende horizon
(nooit dezelfde regel)

Oog in oog met een maritieme eeuwigheid
(de monotonie van golven en loodsen)

Oog in oog met komende en gaande schepen
(en met het schip dat nooit komt)

Staat hier altijd het wachten voorop:
het wilde wachten buiten de uren om.

Nog een dichter die ik uit de Zeeuwse canon wil lichten, is Johanna Kruit. De poëzie van deze in Zoutelande geboren dochter van een boekhandelaar is krachtig en ritmisch van toon. Veel van Kruits gedichten, zoals Brief aan de zee, Na Schooltijd en Woonplaats gaan over de zee of spelen zich af aan de kust. Walcheren bij avond, mijn favoriet, gaat niet alleen over de zee, maar ook over het licht. Een kalm, impressionistisch gedicht dat met een wijds armgebaar eindigt.

Walcheren bij avond

De dag gaat dicht als een deur. Jij schudt
een sprookje uit je mouw. We lopen
langs het duinpad naar de sterren en open
gaat de nacht. De lage lichten van de kust

beloven meer dan je kunt zien. Een visser staat
met zijn lantaarn aan in zee. Het silhouet
van een geluidloos schip wordt neergezet
tegen de einder en verschuift. Met regelmaat

van enkele seconden zwaait een armvol licht
vanaf de vuurtoren over ons heen. De wind
gaat liggen in een dal, de avond wint
het van de dag. En dan van ver komt er een dicht-

regel van Achterberg over het schaduwpad:
“Aan het roer dien avond stond het hart”.

Wat zou een column over de Zeeuwse canon zijn zonder Hans Verhagen (1939-2020)? Meer over hem (en Hans Warren) in deel III van dit drieluik op zondag 12 februari.

 

 

afbeelding © AbsoluteFacts.com

     Andere berichten

Applaus en bedachtzaamheid

door Jan Loogman   Op 11 november 2024 loop ik van het treinstation in Haarlem naar de binnenstad. Het is bijna half elf in de...