LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Bernard Lichtaard

13 apr, 2023

Ik begin te schrappen en te herschrijven en onderweg ben ik.’

door Alja Spaan

 

Bernard Lichtaard is de schrijversnaam van Henk Huinink (1948). Meer dan veertig jaar voer hij op de Nederlandse Koopvaardij, de laatste twintig als kapitein. Na pensionering volgde hij de studie cultuurwetenschappen en nu heeft hij saxofoonlessen.
Vele malen rondde hij Kaap de Goede Hoop, ooit ving hij een haas door er domweg achteraan te rennen en lang geleden liep hij op klompen door Kabul.
De bahco, de getijtafel en de strekel liggen naast zijn gedichtenmap.
Poëzie schrijft hij overwegend in het Nederlands, maar ook in het Drents (Nedersaksisch). Bij De Gedichtenwedstrijd (voorheen Turing-), eindigde hij in 2011 bij de top twintig. In diverse latere edities in de top honderd. In 2017 en 2022 was hij bij het Prinsentuin Poëziefestival en in 2019 eindigde hij bij de laatste twintig op het Maerlant Poëziefestival. Ook verscheen hij in Meander dat jaar.
In 2022 werd hij genomineerd voor de Streektaalpoëzieprijs. Bij knooppunt 37 in het Lauwersmeergebied kun je een gedicht van hem beluisteren.

een ‘still’ uit een video gemaakt op het Maerlant Poëziefestival 2021, fotograaf onbekend

 

Kun je iets vertellen over je schrijverschap? Hoe kwam je tot schrijven?
Tot schrijven kwam ik door veel te lezen. Al in de zeventiger jaren ging ik naar Poetry International in Rotterdam. Op zee hield ik een notitieboek bij waarin ik waarnemingen, uitspraken en citaten uit gelezen teksten verzamelde. Hieruit ontstonden aanzetten tot gedichten.
Hans Faverey verwoordde het in een interview ((NRC-CS 1988, Jan Brokken), eens als volgt: ‘Mijn poëzie bevat natuurlijk autobiografische elementen. Anders zou ik niet kunnen schrijven. Het startpunt is wat je meemaakt en hebt meegemaakt. Wat je hebt gezien, wat je hebt gehoord. Wat je hebt gelezen, wat je zelf denkt en dacht.’

Je combineert heel diverse zaken. Wat is de samenhang?
Die diverse zaken komen tegenstrijdig samen: dichter op zee, zeeman aan wal. Mijn schoolcarrière was moeizaam en versnipperd. Ik vind veel interessant en ben voortdurend geneigd me voor één of andere cursus in te schrijven: houtbewerken, zingen, boekbinden, koken; wat al niet. Nu beperk ik me tot poëzie schrijven, altsaxofoon spelen en zeilen. Dat werkt.

Je schrijverschap is ‘getekend’ door het zeemansleven, zeg je. Kun je dat toelichten?
De zee was mijn leven. Eén van de eerste reizen – in 1968 – duurde langer dan elf maanden. In West-Afrika stond ik soms de hele dag aan het roer op de Forcadosrivier, sturend tussen de palmen door. ‘s Avonds kwamen we ten anker onder een overweldigende sterrenhemel. We maakten – om maar wat te noemen – reizen van Australië naar Zuid-Amerika; van Korea naar Rio de Janeiro; van Patagonië naar Rotterdam. Ik hield van die ongelooflijke ruimte om me heen; het pure, door niets aangetaste wereldbeeld. Tijdens een oversteek van Japan naar Amerika kom je midden op de Stille Oceaan dagenlang geen schip tegen; je hoorde het stampen van de scheepsdiesels tegen een achtergrond van kosmische ruis. Ik hoop dat er iets van die wijdsheid in mijn gedichten is terug te vinden. Na pensionering cultuurwetenschappen te gaan studeren, bleek een gouden greep: het behoedde me voor de val in een zwart gat. Wat me deed stoppen halverwege de bachelorfase, was vooral de leesdwang: ik kwam tot weinig anders meer dan de voorgeschreven boeken.

Groeide je op met poëzie of heb je dat allemaal zelf ontdekt?
Nee, ik groeide bepaald niet op met poëzie. Ik herinner me een uitspraak van een leraar Nederlands: “Wordt in een boek de naam van God niet genoemd, dan is het geen goed boek.” Gelukkig heb je dan nog het Hooglied (Bijbelboek). Wat hielp was een vader die elke middag voorlas uit de Bijbel; hij kon goed voorlezen. De wereld die door Maarten ‘t Hart en Jan Wolkers zo beeldend wordt beschreven, ken ik uit m’n jeugd.

Een schrijver is vaak een soort van kluizenaar, hoe weerhield zich dat met een leven op een schip?
Het zeemansleven is in zekere zin een kloosterleven. De schepen waarop ik de laatste jaren voer, maakten lange reizen, van soms wel zes á zeven weken. Tijd genoeg om op zondagmiddag Horatius te gaan lezen, of  Lessen in lyriek van W. Bronzwaer. Natuurlijk heb ik veel van het gezinsleven gemist. Wat hielp was dat je – in latere jaren – na drie maanden varen, drie maanden betaald verlof tegoed had.

Is dichterschap ook een leerproces?
Voor mij geldt dat zeer zeker: ik leer door heel veel poëzie te lezen, de laatste tijd vooral Poolse dichters als Herbert, Miłosz, Zagajewski. (Vertaler Gerard Rasch ben ik veel dank verschuldigd.) Enerzijds wil ik in een gedicht een waarneming of belevenis ‘isoleren’ door deze zo helder mogelijk te vangen in woorden, anderzijds wil ik bereiken dat de lezer moeite moet doen, zodat hij/zij het gedicht niet na één lezing terzijde legt. Dat wringt.

 

Winters

Zoveel winters heeft men gekeken
door hetzelfde raam tot men het ziet
de bruine rietstengels waarachter de zwarte
kraai neerstrijkt op de witte sneeuw

traagvallende druppels van de smeltende
ijspegels splitsen de stilte, pieuwend drijven
de smienten op het wateroppervlak
langzaam zakt de zon in het bos

omhoog kijkend trekt men zorgvuldig
de zwarte lijnen van de kale bomen na
op het staalblauw van de lucht, nog
voordat het gaat schemeren

later wordt de nachtzwarte
koepel bestoken met koud knisperende
sterren die verbleken bij het licht
van de albasten schijf.

Hoe komt het dat – met alle vermeldingen in wedstrijden – dat we zo weinig van je horen?
Naar eigen waarneming ben ik elk jaar meer ‘hoorbaar’. Wat meespeelt, de spoeling is zo dun; zoveel mensen zijn ermee bezig. Daarbij ben ik niet actief op sociale media. Uiteindelijk gaat het me om het maken. Donald Hall: ‘It’s all right. Try it. You make it, you may not. What matters is the doing.’ (Goatfoot, Milktonque, Twinbird).

Wat betekent een optreden voor je? Heb je de interactie met het publiek nodig?
Ik geniet van optreden; ik doe dat heel graag. Voorafgaand aan een optreden maak ik een boekje van een selectie gedichten; ik doe dat niet in thematische, maar in alfabetische volgorde. Ik houd van het verspringende, afwisselende.

Zijn er rituelen bij het schrijven?
Neen. Ik zoek een half-af gedicht uit een map, bijvoorkeur één waaraan ik al langere tijd werkte. Ik begin te schrappen en te herschrijven en onderweg ben ik.

In een mail schrijf je mij  ‘ik verzin iets, ik (ont)leen iets’. Je voorkeur gaat uit naar weinig gebruikte begrippen of woorden. Waarom?
Het gedicht Geklinknageld zit vol onbekende vaktermen uit de wereld van de scheepsbouw, uit de tijd dat de romp van schepen nog geklonken werd. Ik poets dergelijke woorden graag op. Zoals wel meer dichters houd ik van het lezen in woordenboeken; natuurlijk in de Van Dale maar ook in het Middelnederlands Handwoordenboek, Elsevier’s Nautical Dictionary, Het Woordenboek van de Drentse Dialecten, het Bargoens Woordenboek. Zo verzamel je materiaal, kom je op ideeën.

Geklinknageld

Pas op voor de klappen van de klinker
roept men tegen de keerder, nagel je woorden
in de sterktegang, verschervend op een regel.

Vind de passende woorden op het onveld
van de gedichtensloperij, sleets en in onbruik
geraakt, stop ze in de woordenwasmachine.

Kerf je woorden in de staalplaat overdekt met
vliegroest, brand je regels met acetyleen en
zuurstof, werk ze bij met de bastaardvijl.

Zoek de tranende nagel, zich verradend in
een roestspoor vanuit het gesouvereinde gat,
sla het gedicht toe met de kookbeitel.

Wat betekent het Drents als moedertaal voor je?
Ik houd van streektalen: mijn vrouw heeft het Limburgs als moedertaal, we wonen al weer jaren in Friesland. Zodoende versta ik zowel het Limburgs als het Fries. Ten gevolge van m’n beroep was het Drents gaandeweg van eerste, tweede taal geworden. Niet eerder dan na pensionering ging ik in het Drents schrijven, maar nog steeds schrijf ik vooral in het Nederlands. De Drentse gedichten ‘spelen’ vaak ook in Drenthe. Ik heb wel geprobeerd om een gedicht – geïnspireerd op het zeemansleven – te vertalen in het Drents. Tot nu toe lukte dat niet naar tevredenheid.

Je gedichten zijn afspiegelingen van het leven om je heen, vol details en toch sober, stillevens eigenlijk. Is de vorm belangrijk?
Zeker is de vorm belangrijk; veelal zijn de regels van verspringende lengte. Toch stel ik klank en inhoud boven vorm. Al schrijvend lees ik in mijn hoofd ‘hardop’ mee: ritme daar gaat het me vooral om. Ik laat het graag inklinken, bezinken, inkoken. Klankgedichten zoals Oote, oote, oote boe van Jan Hanlo vervelen me nooit; vandaar mijn gedicht Ode aan Nigeria. Het gedicht A sudden gust is een vertaling in woorden van een kunstwerk; een foto van Jeff Wall. Een voorbeeld van een zeevaartgedicht is Cabo Creus.

Cabo Creus

Hier gaan we rusten
waar de zee het land kust
met een mond vol stenen en zand

onder het oppervlak liggen gestorven schepen
met onleesbare namen, de wind waait de geesten
van zeelieden als witte schuimsporen over de golven

de zee heeft schuilplaatsen in de rotsen gebeukt
de branding knikkert met stenen die rond zijn geslepen
door het eeuwenlang heen en weer rollen, ze ratelen
meer dan dat ze praten; ze zijn oorverdovend

meeuwen krijsen boven de makrelen, in de spleten
overleven hardnekkige plantjes, stukken hout
spoelen gebleekt en gezouten aan

het is een toneel met alleen rekwisieten
de vuurtoren is onbemand, een koe
staart vanaf de klif.

Remco Campert zei eens: ‘Bovendien vind ik dat een dichter zijn eigen regels mag maken. […] Het moet zo oorspronkelijk mogelijk zijn, wat natuurlijk niet helemaal lukt, want alles is al eens gezegd. Het is alleen nooit eerder op dezelfde manier gezegd – en daardoor kun je blijven schrijven.’ (uit de CPNB literaire boekengids najaar 1985, tekst Rudie Kagie) Naar mijn mening een goede les voor de poëzieklas van een oude meester!
En verder: ‘elkepas en mijmenij ijnast toeta de brouhaha’ (Lucebert, hu we wie)

Zondagmiddag

Zij legt haar bril op de bananen
in de albasten schaal, hangt haar oorbellen
aan de lamp en ziet haar groene
kralen door de wasbak rollen

buiten wordt het tuinbeeld 
uitgelicht in de namiddagzon 
terwijl de magnoliaboom langzaam, langzaam
haar bloesem laat vallen

misschien wilden de oorbellen liever
bij de bananen liggen, verlangden de kralen
naar het gras en keek de bril uit
naar het water van de kraan

men kan dat niet allemaal weten
al kakelend filosofeert een kip over z’n ei
madame doet haar dansschoenen aan
en zet een hoed op haar hoofd.

 

 

     Andere berichten

Interview Enno de Witt

Interview Enno de Witt

‘Poëzie is een onvermijdelijkheid’ door Annet Zaagsma   Poëzie en kunst van Enno de Witt zijn stevig geworteld in een traditie die...

Interview Astrid Arns

‘Hologram voelt voor mij als een innerlijk geprojecteerd landschap.’ door Peter Vermaat   Vorige week publiceerden wij het...

Interview Kris Lauwereys

Interview Kris Lauwereys

‘Het is mijn eigen daad van verzet geworden, tastbaar in boekvorm.’ door Jeanine Hoedemakers   Kris Lauwereys (1979) is al heel zijn...