JAN VAN DER VEGT, UW VIJFDE-ZONDAGSCOLUMNIST
door Jan van der Vegt
–
EGO ALTER
Een tweegesprek ter kennismaking
ALTER – Wat hoor ik nou over je? Je bent een vaste medewerker van Meander geworden? Gefeliciteerd met je benoeming, maar kun je dat nog wel aan op je oude dag? En langs welke kronkelpaden ben je daar terecht gekomen?
EGO – Ga je van die vervelende vragen stellen?
ALTER – Ik kan niets beloven. En je bènt van 1935.
EGO – Misschien bezwijk ik wel in het harnas. Overigens, niks kronkelpaden! Gewoon recht door zee. Het was november 2019. Ik was verontwaardigd, ik zag aankomen dat de honderdste geboortedag van dichter Jan Elburg zelfs niet tot een piepklein berichtje in een provinciale krant zou leiden. Je weet dat ik voor mijn biografelingen blijf zorgen. Ik luchtte die verontwaardiging in een zendbrief aan vrienden van Elburg en mijzelf. Een van hen was Marc Bruynseraede, die het stuk naar Meander stuurde. Daar wilden ze het opnemen, als een column. En ik mocht wel weer iets sturen als ik weer iets op m’n lever had. Zo is het begonnen.
ALTER – Kende je Meander al?
EGO – Van horen zeggen. Ik volgde het niet maar ik kende Alja Spaan via het Kunstenaars Centrum Bergen. Zij had mij al eens iets over mijn dichtersbiografieën en het boek Vierspan laten vertellen in haar poëzietheater Reuring in Alkmaar.
ALTER – Vierspan?
EGO – Uit 2017. Over het schrijven van biografieën. En mijn avonturen daarbij. Daarin suggereerde ik de benaming biografeling voor iemand over wie het gaat in een biografie. Daar heeft het Nederlands geen woord voor. Ik blijf het hardnekkig gebruiken maar heb nog heel weinig navolgers.
ALTER – Waarvan akte. En toen je weer eens verontwaardigd was…
EGO – Ja, toen kon ik het weer in Meander kwijt. Dat was twee jaar later. De rare fratsen in de nieuwe vertaling van Under Milkwood van Dylan Thomas, die …
ALTER – Ho maar! Ik heb het gelezen. Maar heb je wel genoeg boosheden achter de hand om nu als vaste columnist op te treden?
EGO – Moet een columnist altijd boos zijn?
ALTER – Van mij hoeft dat niet. Maar de kranten wemelen van de columnisten, en de meeste van je collega’s zijn op hun best als ze echt pissig zijn. Grote of kleine ergernissen, daar zijn aardige stukjes van te maken.
EGO – Ja, een valkuil voor columnisten is dat je niets te melden hebt en de afgesproken lengte vol moet zeuren. Daarom zou ik niet elke week willen en ook niet eens per maand. De afspraak nu is prima: ik ben beschikbaar voor de vijfde zondagen, die er maar af en toe zijn.
ALTER – Het vijfde wiel aan de wagen?
EGO – Dank je. Heb je nu nog een zinnige vraag?
ALTER – Er staat alleen ‘columns’ achter je naam in de medewerkerslijst. Waarom geen recensies? Je hebt jarenlang poëzie en dichters besproken in kranten en tijdschriften.
EGO – Daar staat een dikke streep onder. Poëzie recenseren wil ik niet meer. Recensies zijn ook alleen maar aardig als iets zo slecht is dat je je er vrolijk over kunt maken. Als iets heel goed is, word je er stil van, en dan heb je eigenlijk weinig meer te zeggen dan: dit is geweldig! Tenzij je er een essay, een studie over schrijft, maar dat is iets anders. Het heel goede en het heel slechte, dat is nog wel objectief van elkaar te onderscheiden, maar alles daar tussenin? Waar jij mee wegloopt, dat vind ik misschien geen knip voor de neus waard. En omgekeerd. Goede poëzie is voor wie er een zintuig voor heeft, wel herkenbaar. Maar ook definieerbaar? Ik denk dat ik over een waardeloze bundel van dichter X als ik dat wilde een overtuigende, lovende recensie kon schrijven. En een recensent die kwaad wil, kan de sublieme poëzie van dichter Y tot de grond afbreken. In hoeverre, vraag ik me ook af, schrijven recensenten over zichzelf?
ALTER – Maar goed dat je ermee gestopt bent. Kwam het schrijven van je vier biografieën voor de vroegere kritische arbeid in de plaats?
EGO – Dat is wel zo, al ging het geleidelijk. Biografieën zijn een vorm van geschiedschrijving. Je onderzoekt iets en vertelt daar een verhaal over. Je hoeft de levensfeiten niet te recenseren.
ALTER – Je schreef vier biografieën van dichters: Andreus, Elburg, Roland Holst, Hendrik de Vries. Waarom die vier en waarom geen romanschrijvers?
EGO – Ik was gefascineerd door de samenhang in hun werk, en de samenhang daarvan met hun leven. En de verhouding tussen een dichter en zijn werk is anders, intiemer zou ik zeggen, dan bij een prozaïst. Hoewel dat ook weer niet een absoluut verschil is. Daar is veel over te zeggen.
ALTER – Goed, dat doen we nu niet. Ik blijf verbaasd over jou en Meander. Ik ken jou als een doorgewinterde vijand van de digitaliteit. En nu een online, dus digitaal vervaardigd periodiek. Een e-boek zul je nog wel nooit hebben gelezen.
EGO – Nee. Erger nog, ik lees dagelijks enkele kranten die gewoon op papier zijn gedrukt. Maar een blad met een formule als Meander, is op papier ondenkbaar, onuitvoerbaar.
ALTER – Poëzie is niet te definiëren, beweerde je. Hoe zie jij een column, afgezien van de boosheden?
EGO – Een opstelletje. Niet te lang, over iets actueels of iets polemisch. Of anekdotisch. Of iets uit de vergetelheid terughalen. Ik zie wel. Over poëzie of dichters, misschien ook wel eens over taal. Taal is voor een dichter wat verf voor een schilder is.
ALTER – Doe je nog iets meer dan die vier of vijf columns per jaar?
EGO – Ik maak nog een paar kleine boekjes voor de reeks Heiloose Cahiers. Dat worden er vijf. Nummer 1 was mijn bundeltje Zevenentwintig gedichten dat vorig jaar uitkwam, mijn debuutbundel. Twee volgende staan in de steigers.
ALTER – Wanneer komen ze?
EGO – Nummer 2 misschien nog dit jaar.
ALTER – Wat komt er in?
EGO – Als ik je dat nu vertel, dan schrijf ik het niet meer. Geen gedichten. Maar over een ander boek waar ik aan werk, kan ik wel wat zeggen. Ik ‘bezorg’, zo heet dat, de briefwisseling tussen Roland Holst en Vestdijk. Compleet voor zover ze bewaard is. Een deel van die ruim vijftig brieven gaat over Swordplay Wordplay, het kwatrijnenduel dat ze omstreeks 1950 in het tijdschrift Podium uitvochten. Dat is erg geestig. Naast brieven over ernstiger zaken. Een opdracht van het Literatuurmuseum, voor hun reeks Achter het Boek. Inleiding, aantekeningen bij de brieven.
ALTER – Je hebt meer van dat werk gedaan.
EGO – Vier boeken met correspondenties van Hendrik de Vries. Ook de brieven van Andreus en Vinkenoog. Het is een soort vervolgwerk na de biografieën.
ALTER – De eerstvolgende vijfde zondag is 30 juli. Waar ga je het over hebben?
EGO – Geen flauw idee.
ALTER – Dat lieg je.
EGO – Ja.
——————————
ACHT AFORISMEN
Nog liever begrijp ik kunstwerken niet dan dat ze me uitgelegd worden.
*
Lezen is geestelijk ademhalen. Ik kan mijn adem niet lang inhouden.
*
Over een boek waarmee ik bezig ben, kan ik niet praten. Een zwangere vrouw haalt toch ook niet haar foetus tevoorschijn om het aan de visite te tonen?
*
Het is niet waar dat je een gedicht hebt geschreven, als je van de mededeling ‘Ik ben niet gelukkig’ de woorden onder elkaar zet.
*
Een ‘maand van de filosofie’ is het meest onwijsgerige dat zich laat voorstellen.
*
Een denker des vaderlands die voor jou de vragen des levens overpeinst: wat wil je meer, nu predikanten en priesters schaars zijn geworden?
*
De sociale media zijn een grote sprong voorwaarts in de vermierenhopisering van de mensheid.
*
In de paar jaar die mij nog resten, ben ik zo vrij niet met mijn tijd mee te gaan.
Uit: Jan van der Vegt, Tachtig bij tachtig. Uitgave in eigen beheer, Heiloo 2015
Foto © Olga Kruisbrink