LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Niels Blomberg

15 jun, 2023

Niels Blomberg: van rijmelaar tot waterdichter.

door Inge Boulonois


Niels Blomberg (Amsterdam,1958) woont in Almere. Hij is afgestudeerd als natuurkundige en werkt in de ICT-sector. Pas op zijn veertigste begon hij serieus te dichten, meestal in het Nederlands, maar af en toe ook in het Engels. Zijn doorbraak vond in 2003 plaats toen hij de Almeerse Poëzieprijs won. Sinds 2006 mag hij zich officieel waterdichter van Waterschap Zuiderzeeland noemen, een functie waaruit zijn eerste twee bundels Meer waterdicht (2010) en Woordenstroom (2015) voortkwamen. Ter gelegenheid van het bereiken van zijn zestigjarige leeftijd verscheen in 2018 zijn derde bundel, LX Gedichten (hier staat een recensie). Niels Blomberg prijkte verschillende malen op zowel de shortlist van de Willem Wilmink Dichtwedstrijd als in de top100 van de Gedichtenwedstrijd en in 2016 won hij de Shakespeare-sonnettenwedstrijd te Gent. Bovendien werd hij maar liefst vijf keer genomineerd voor het Light Verse Kampioenschap van Nederland te Emmen.



Meteen maar de onvermijdelijke vraag hoe je tot dichten bent gekomen. Wanneer kwam je in aanraking met poëzie?
Mijn eerste gedichten schreef ik voor Sinterklaas. Toen viel mij op dat ze soms goed liepen en soms niet, maar ik kon er mijn vinger niet achter krijgen. Toen ik tijdens een les Nederlands leerde over metrum ging er een wereld voor me open.
Een bulkboek en later een echt boek van Drs. P hebben mij op weg geholpen. Je komt dan al gauw in rederijkerij. Erg leuk, maar eigenlijk niet echt mijn ding.
Een beeldhouwende oom heeft mij ooit verteld, dat iedere kunststroming én iedere kunstenaar dezelfde ontwikkeling doormaakt: het begint eenvoudig, wordt steeds ingewikkelder en eindigt weer relatief eenvoudig. Dat herken ik wel: je wilt elk kunstje een keer doen en daarna is het goed.

Welke dichters hebben je geïnspireerd, inspireren je?
Vaak gaat het om losse gedichten. Februarizon van Paul Rodenko vind ik erg mooi. De beginregel is mijn favoriete dichtregel: ‘Weer gaat de wereld als een meisjeskamer open’. Na zo’n begin kan de rest alleen maar tegenvallen, zou je zeggen, maar dat gebeurt niet.
Mijn poëzieleraar Co Woudsma behandelt in zijn lessen steeds een andere dichter. Cesare Pavese is een dichter die mij meteen aantrok, waarschijnlijk door de melancholieke ondertoon.
Co Woudsma zelf is ook een dichter die mij aanspreekt. Schijnbaar simpele gedichten die zich allemaal afspelen in Weesp, maar op een vreemde manier toch universeel zijn.
Ook kan ik erg genieten van het soms wat plechtstatige werk van Jean Pierre Rawie. Dat ik hem inmiddels heb horen voorlezen heeft zeker positief bijgedragen aan de waardering.

Je schrijft zowel gebonden als vrije verzen. Van iemand uit de exacte wetenschappen zou je een voorkeur voor het gebonden genre verwachten. Hoewel, misschien juist niet, omdat je dat in je beroep al doet. Hoe ligt dat bij jou?
Ik ben begonnen als rijmelaar. Mijn eerste vrije vers was nog redelijk vormvast, in de zin dat alle strofen even lang waren en een vergelijkbare opbouw hadden. Ik heb de vrijheid moeten leren waarderen. Ineens moet je zelf beslissen wanneer je een regel afbreekt, want er is geen rijmwoord meer als natuurlijk einde.
De laatste tijd schrijf ik toch meer gebonden verzen. Ik houd van de klank van rijm en metrum. Ook spreekt de ambachtelijkheid mij aan. Misschien is het schrijven van gebonden verzen meer ambacht dan kunst.
Of en hoe mijn bèta-achtergrond mijn schrijven beïnvloedt, is voer voor psychologen. Ik denk dat het vooral naast elkaar bestaat.

Vanaf ongeveer 2010 werden je schreden op de Parnassus begeleid en gestimuleerd door Het vrije vers, dichter/docent Co Woudsma en Aldichter. Wat is Aldichter precies? En wat is het concrete nut van het lidmaatschap ervan voor jouw poëzie?
Mijn dichterscarrière kwam door mijn midlifecrisis. Ik heb altijd al willen dichten, maar rond mijn veertigste begreep ik dat het nu of nooit was. Mijn eerste succes was een thuiswedstrijd, de Almeerse poëzieprijs.

Ik zie het in je ogen

Ik zie het in je ogen,
de kleur van helder water.
Een bergbeek met geklater
die nimmer op zal drogen.

Ik zie het in je wangen,
de kleur van zuidenwinden.
De hartstocht der beminden,
de stormen van verlangen.

Ik zie het op je lippen,
de kleur van zomernachten.
Onstuimige gedachten
versierd met sterrenstippen.

De kleuren van het leven
zijn op je lijf geschreven.

Pas twee jaar na het winnen van die prijs heb ik me aangemeld bij de plaatselijke dichtvereniging Aldichter. Daarvan ben ik elf jaar lid geweest. Ik heb er veel geleerd, onder andere het schrijven van vrije verzen.
Vanaf 2009 heb ik les gehad van Co Woudsma. De meeste cursisten van Co houden er na een jaar of twee mee op, maar ik ben tot vorig jaar doorgegaan. Er was trouwens een groepje, dat redelijk lang doorging, maar die zijn inmiddels afgehaakt. Dat is ook de reden dat het vorig jaar gestopt is.
De lessen van Co hebben hun geld wel opgebracht, namelijk twee gedichten in de top-100 van de Turing-prijs.

Wat houdt de functie van waterdichter in?
Het is zoiets als stadsdichter, maar dan van waterschap Zuiderzeeland, die de provincie Flevoland droog moet houden. Voor allerlei officiële gelegenheden mocht ik gedichten schrijven en voorlezen.
Mijn eerste termijn was van 2006 tot 2010. De beloning mijn eerste bundel Meer waterdicht. Toen ben ik officieel herbenoemd voor een tweede termijn van 2010 tot 2015, die werd afgesloten met de bundel Woordenstroom.
Daarna is het een beetje verzand, maar niemand heeft ooit gezegd dat ik geen waterdichter meer ben, dus ik blijf me zo noemen.
Ik heb ook een paar watergedichten geschreven die niet voor een bepaalde gelegenheid waren, zoals een liefdesgedicht dat tegelijk de geschiedenis van Flevoland beschrijft.

Je naam

Ik schrijf je naam in het wassende water
Het breekt door de bres in de zeedijk
De verdronken toren beiert eeuwig je naam

Ik schrijf je naam in het getemde water
Het zingt langs de dijken rondom het meer
Het klotst tegen schepen van zoetwatermatrozen

Ik schrijf je naam in het wijkende water
Het schuurt door de geulen, borrelt op uit de bodem
Het raast door gemalen en verstilt in het randmeer

Ik schrijf je naam in de vette klei
Voor eeuwig verankerd in bedden van schelpen
Het goudgele koolzaad fluistert je naam

De wind blaast je naam door mijn haar

Wat je beoogt met je poëzie is samengevat in het snelsonnet Dichters-cv uit 2022:

Liefst schrijf ik poëzie met kleine woorden
die niet vermaant en geen taboes doorbreekt
maar alledaags van ’t alledaagse spreekt
een symfonie van simpele akkoorden

Ik heb geen grote opdracht te vervullen
zolang ik maar een mondhoek om zie krullen

Je gedichten zijn lichtvoetigheid en er sijpelt een zekere weemoed doorheen. Je versificatiekunst beheers je tot in de puntjes en je vermijdt moeilijkere versvormen als rondeel, villanelle, rederijkersballade en het Nijmeegs sonnet niet. Weet je op voorhand of een gedicht een vrij of een gebonden vers wordt?
Meestal wel, het zijn vaak toch andersoortige gedichten, hoewel het verschil nou ook weer niet zo groot is. Ik houd van een glimlach met een serieuze ondertoon, vrij of gebonden.
Gedichten beginnen meestal met een idee, maar gebonden verzen beginnen soms met een mooie zin, een jambische pentameter bijvoorbeeld. Zo’n zin bevat natuurlijk wel een basisidee, maar kan nog veel kanten op. Rijmdwang leidt me soms in een bepaalde richting. Dat kan heel verrassend zijn.

Vanaf 2011 schrijf je voor 14 maart oftewel π-dag elk jaar een pi-sonnet. Wat is dat precies? Welke van je exemplaren heeft je voorkeur?
Een pi-sonnet heeft vijf strofen waarvan het aantal regels gelijk is aan de eerste 5 cijfers van π. Daardoor zijn er 2 losse regels, die (bijna) hetzelfde moeten zijn. 14 maart is π-dag, vanwege de Amerikaanse datum notatie: 3/14.
Ik ben met dit project begonnen om mezelf een harde deadline op te leggen voor het schrijven van een gedicht. Dat het al 13 jaar goed gaat heeft mijzelf verrast.

Industriesneeuw

Elk vlokje dat blijft liggen doet haar deugd.
Al is het lang zo veel niet als haar heugt,
al zal het witte laagje snel verkwijnen,

de industriesneeuw geeft een beetje hoop.

Ze weet nog goed hoe vroeger de gordijnen
zich openden en hoe er tot haar vreugd
een ongerept pak sneeuw lag waar de jeugd
met arrenslee en al in kon verdwijnen.

De industriesneeuw veegt ze op een hoop.

Ze wil geen vuile voeten in de loop.
Haar opgetogenheid maakt plaats voor wrevel:
het lijkt verdorie wel een slechte soap,
waar de coulissenbouwer heel goedkoop
de sneeuw vervangen heeft door roet en nevel.

Wat zijn je plannen voor de toekomst? Verschijnt er wellicht binnen niet al te lange tijd een vierde bundel?
Nee, ik heb geen plannen voor een bundel, maar misschien later.
Mijn eerste twee bundels zijn verzorgd door waterschap Zuiderzeeland als beloning voor met werk als waterdichter.
De derde, LX gedichten, kwam uit ter gelegenheid van mijn zestigste verjaardag. De zestig gedichten zijn voorzien van commentaar over wat de gedichten voor mij betekenen.

Recent vond in Almelo de uitreiking plaats van de 27ste Willem Wilmink Dichtwedstrijd. Als slot van dit interview het gedicht waarmee je daar tweede werd.

 

Racefiets

Zijn huis staat vol met oude apparaten
die niet meer doen wat men ooit van ze vroeg.
Hij plaatst ze in de schaarse vrije gaten
en zegt: “Wees welkom hier, er is plek genoeg.”

Zijn pronkstuk is een racefiets zonder trappers.
Hij heeft zo met het arme ding te doen.
Zijn onvolmaaktheid geeft de fiets iets dappers,
iets van een paralympisch kampioen.

Soms droomt hij dat hij op de fiets gaat rijden.
De wind is mee, dus gaan ze lekker snel.
Het weer is mooi en zij genieten beiden.
Hij kan alleen maar denken: Zie je wel!

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...