LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Niet lullen maar dichten

10 sep, 2023
door Rogier de Jong

 

Eerlijk gezegd had ik er nog nooit van gehoord. Niet omdat ik niets met Rotterdam heb – in tegendeel – maar omdat dingen aan je voorbij kunnen gaan zonder aanwijsbare reden. Ik bedoel de Poetsclub, de hotspot aan de Rotterdamse Nieuwe Binnenweg waar elke eerste woensdag van de maand dichters uit alle windstreken en van alle rangen en standen uit eigen werk komen voordragen. Je meldt je, gaat bij de toog staan en doet je ding. Bam.

Twee dichters wezen mij op de Poetsclub: Bima Engels, die ik ontmoette tijdens een workshop in Amersfoort, en Daryl Grootfaam, met wie ik voordroeg bij een huiskameroptreden in Zwolle. Vooral Daryl, die geweldig kan declameren, zag ik met zijn dreadlocks en stentorstem zó in die voor mij denkbeeldige bar staan, uittorenend boven een al of niet aandachtig publiek. Later bleek ik nog meer dichters te kennen die er hebben opgetreden: Tijs van Bragt, Jolies Heij, Johan Meesters en Jan Bulsink.

Volgens Jeroen Naaktgeboren, emeritus stadsdichter van Rotterdam, is de Poetsclub in september 2004 begonnen in café de Schouw aan de Witte de Withstraat. ‘Daniel Dee, ook een voormalig stadsdichter, stapte naar Tineke Speksnijder, eigenaar van café de Schouw, met het voorstel om naar Gronings concept een poëzieclub in haar café op te richten.’
Café de Schouw was toen al een culturele hotspot, een plek waar ook Jules Deelder kwam. De Poetsclub straalt ook qua schrijfwijze – zonder trema – iets ‘typisch Rotterdams’ uit: een podium waar zonder aanziens des persoons iedereen elke eerste woensdag van de maand mag komen voordragen. Niet lullen, maar dichten.

Kleeft aan poëzie voor sommigen een elitair imago – ‘Stegeman, daar hou ik van’ – bij de Poetsclub is de dichtkunst van en voor iedereen. Je draagt voor wat je beroert, wat je bezighoudt, wat je hebt meegemaakt, in je eigen taal, je eigen idioom. De enorme populariteit van de Poetsclub heeft er volgens eigenaar Tineke Speksnijder van café de Schouw dan ook toe geleid dat de dichtkunst hot is geworden. Uiteraard kan het enorme belang daarvan voor de poëzie niet genoeg onderstreept worden, ook al hoor je altijd wel iemand betogen dat de kwaliteit van podiumpoëzie niet overweldigend is.

Zo iemand is Ilja Leonard Pfeijffer. ‘Doordat de meeste nieuwe dichters geboren zijn op het podium schrijven ze gedichten die maximaal zijn toegesneden op een luisterend publiek. En wat voor soort gedichten zijn dat? Verstaanbare gedichten. […] De opvatting dat verstaanbare poëzie beter is dan moeilijke poëzie is [echter] een misvatting. Sterker nog, het is precies tegenovergesteld aan de waarheid. Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie’ (Bzzletin 30, 2000-2001).

Ramsey Nasr, die door dezelfde Pfeijffer in hetzelfde artikel wordt geciteerd, onderschrijft dat niet: ‘Ik heb weliswaar op het gym gezeten, dus een goede opleiding gehad, maar gedichten schrijven is niet elitair. Ik wil ook helemaal niet bij de dichterselite horen; integendeel, ik wil dat mijn gedichten begrijpelijk zijn en dat iedereen ze leest’ (in Avant-garde, 2000).

En via Lys Norbruis, lerarenopleider Nederlands bij Instituut Archimedes, weten we dat er ook op Instagram en Tiktok ontzettend veel poëzie wordt gelezen én bekeken. ‘De dichtbundels van Instagramdichters als Rupi Kaur (4,5 miljoen Instavolgers) en Lars van der Werf (25.000 instavolgers) zijn een gewild decembercadeau.’

Dankzij de ontmoeting met Bima Engels en Daryl Grootfaam kon ik me nog eens in deze controverse onderdompelen. Poëzie heeft, historisch gezien, een orale traditie. Dichtkunst is veredelde liedkunst, mede omdat de kunst van het lezen en schrijven aan weinigen toebedeeld was. De ‘betere kringen’ die wel een ganzenveer konden vasthouden, eigenden zich de poëzie min of meer toe. Daarmee was ze geen volkskunst meer en kreeg ze een gesloten karakter. Binnen die geslotenheid ontwikkelde het hermetisme zich via de literatuurwetenschap als toonaangevend en kon alleen die poëzie door de beugel die stond als een kluis. Pfeijffer zegt het zelf letterlijk (zie boven): ‘Onbegrijpelijke poëzie is altijd beter dan makkelijke poëzie’. Ik ben het niet met hem eens. Goede poëzie is altijd beter dan slechte poëzie, hermetisch of niet. Daarbij kan hermetisme een hoge schutting zijn om een hoop gebazel, of erger.

Eind juni 2023 stopte café de Schouw er helaas mee. Het gebouw moest tegen de vlakte. Inmiddels is de Poetsclub van de Witte de Withstraat verhuisd naar café Ari aan de Nieuwe Binnenweg, want:

Er is niets zoiets als een einde
ook al hoopt een begin daar vaak op
en stapelen de verwensten om over een toren te kijken
of er misschien ergens een paard in een gang wacht.

Goed beschouwd – er is niet zoiets als een einder
Ook al verlangt een uitzicht daar vaak naar
en stapelen de dorstigen om over de bron te zien
of er dan toch ergens een druppel aan een deur dacht.

© Jeroen Naaktgeboren, emeritus stadsdichter van Rotterdam

 

Bronvermeldingen:

  • Bzzletin 30, 2000-2001
  • Weblog Alex Dabrowski
  • hu.nl
  • Peter van Drunen (YouTube) – ‘Dakloze Rotterdamse PoetsClub vindt onderdak bij café Ari’
  • Jeroen Naaktgeboren

Foto’s:

  • Facebook-pagina Poetsclub
  • © BeeldinZicht

 

 

 

 

 

     Andere berichten

Nog maar eens: Lucebert

Nog maar eens: Lucebert

door Jan van der Vegt       Ik vrees, beste lezers, dat ik mijzelf herhaal, maar het moet wel, want het houdt niet op....

Voetballende dichter

door Ko van Geemert   In de tijd dat ik op de lagere school zat, jaren vijftig, begin zestig, was ik zo vaak als mogelijk buiten, op...