LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Dorota Walczak – Noordzee/Morze Północne

20 okt, 2023

Hoe diep is de Noordzee?

door Hettie Marzak




Een Poolse dichter die over de Noordzee schrijft, het is op zijn minst verrassend, omdat het de Oostzee is die de bovenkant van Polen begrenst. Maar Dorota Walczak is professor Poolse literatuur aan de Université Libre de Bruxelles en heeft diverse reizen ondernomen naar Oostende, dat aan de kust van België met de Noordzee ligt. Daar zal haar liefde voor de Noordzee gegroeid zijn. Die liefde blijkt niet alleen uit de gedichten in deze bundel, maar ook uit de afbeelding op het omslag, Scheepvaart op de Noordzee, een werk van Walczak zelf die naast dichter ook schilder is.

Het is haar derde bundel; de eerdere twee zijn in het Frans geschreven. Noordzee/Morze Północne is vertaald in het Nederlands door Kris van Heuckelom. Deze uitgave van slechts zeventien gedichten is tweetalig; het Poolse origineel is op de linker pagina afgedrukt, de Nederlandse vertaling op de rechter. Tweetalige uitgaven zijn meestal toe te juichen, maar dan moet het wel een taal betreffen die wordt verondersteld bekend te zijn. Met Engels, Duits en Frans hoeft dat geen probleem te zijn, maar ik vraag me af wat de meerwaarde is van de afdruk van de originele gedichten in het Pools. Er zijn maar weinig mensen in Nederland die deze taal voldoende beheersen om een vergelijking te maken tussen de vertalingen en de originele gedichten. Misschien zou het bundeltje anders te dun geworden zijn met maar zeventien gedichten?

Dat Walczak van de Noordzee houdt, staat buiten kijf. Haar observaties van wat ze bij de zee aantreft, zijn veelomvattend: duinen, de zeewind, de pier, vliegers, schelpen, steentjes, vissen en een vismarkt worden bezongen tijdens een wandeling met de geliefde:

Kus op de pier

bijna

zonsondergang en golven
lichte, zouten bries

bijna

voorbij de horizon verdreven
ruiters: van angst, vertwijfeling,
onzekerheid, verdriet

bijna

op ooghoogte
twee andere irissen
handen nog meer gepaard
over de balustrade

bijna
een kus
bijna

De ‘zouten’ bries met een n zal wel een drukfout zijn en de ruiters zullen niet echt op een paard gezeten hebben, maar als de vier ruiters van de Apocalyps symbool staan voor de gevoelens van de ik-persoon ten aanzien van de relatie met de ander, ‘bijna’. Want in een ander gedicht, ‘Kastelen op het zand’, geeft de ik-persoon nadrukkelijk te kennen dat zij haar onafhankelijkheid niet wenst prijs te geven: ‘Ik kies ervoor / thuisloos te zijn zolang ik ga.’ De Noordzee roept ambivalente gevoelens op bij de ik-persoon. Verdriet, angst en onzekerheid worden afgewisseld met vreugde en een gevoel van lichtheid. Vliegers en meeuwen roepen een gevoel van euforie op, regen en verlaten stranden maken mismoedig. Zoals in het volgende gedicht:

Regen met grote amplitude

hij valt op de afwezige vissersbootjes
en de afwezige zon;

hij valt op het lege strand
de drijfnatte albatrossen,

op een plastic bekertje
niet opgedronken bier,

het geraamte van een paraplu,
vier lege zakken

vuilnis

polyfonisch
samen met mijn huilen.

Een ode aan de Noordzee bestaat blijkbaar niet alleen uit vreugde om zandkastelen en verre horizonten; vaak genoeg roepen de kleuren van lucht en water ook negatieve gevoelens op, zoals in het voorgaande gedicht. En ook in het gedicht ‘Ultramarijn, Pruisisch blauw’ zijn de kleuren een uiting van een gemoedsaandoening:

onder mijn oogleden nu
aan de kust
in de zee
aan de hemel

wordt het dadelijk grijs.

Ik draag die kleuren op me
op mijn handen
binnen in mijn schetsboek
onder mijn intussen blinde penseel.

Ze willen op de tong
geraken
als cicuta virosa,

antigif
antigif.

Cicuta virosa is de officiële naam van de plant waterscheerling, die uiterst giftig is. De ik-persoon is onder de invloed van de grauwe kleur van zee en lucht, die haar als gif bekruipt. De omgeving bepaalt haar stemming en doet haar een tegengif zoeken voor een sombere, depressieve stemming.

Er komen niet zoveel mensen voor in de gedichten over de Noordzee. De ik-persoon, de geliefde, een toevallige mosselvisser, zij dienen om de weidsheid van het landschap te versterken en de nietige plaats van de mens aan de kust van de zee te benadrukken. Zo vergelijkt de ik-persoon de mosselvisser en zijn paard met een schilderij van Tadeusz Makowski, vanwege de ‘driehoekige gele hoed’ die de mosselvisser draagt, waarschijnlijk een zuidwester. Deze schilder(1882-1932), landgenoot van de dichter, was vooral bekend om zijn landschapsschilderijen, die vaak abstracte elementen en modernistische vormen bevatten. Zijn stijl drukt een diep gevoel van menselijke eenzaamheid uit en wordt vaak beïnvloed door Poolse folklore en cultuur. Hij staat ook bekend om zijn portretten en andere figuurschilderijen, die vaak een sterk emotioneel gevoel hebben. In 1921 bezocht hij Nederland en in 1932 keerde hij ernaar terug, toen hij een reis maakte naar België. Door deze overeenkomsten met haar landgenoot voelt de dichter een verwantschap die ze uitdrukt in haar gedichten.
Ook het gedicht ‘Vismarkt’ doet sterk denken aan een schilderij van Makowski: de ik-persoon observeert de visvrouwen, ‘Trotse, fiere vrouwen, lichtgeraakt / wat hun uiterlijk betreft’. De ik-persoon beschrijft hoe de schilder, die niet met name genoemd wordt in dit gedicht, hoofddeksels toevoegde in zijn werk, ‘een voile (…) / een krans / een kroon / een kap / de schaduw van een hoofddoek’ zoals de figuren in de schilderijen van Makowski die ook opvallend dragen.

In het gedicht ‘Meeuwen’ noemt de ik-persoon de namen van een aantal dichters van wie ze veronderstelt dat die ook de meeuwen gezien hebben: ‘Baudelaire, Rimbaud, Mallarmé / Verhaeren, Claus, de Coninck.’ Het wordt niet helemaal duidelijk waarom deze namen hier vermeld worden, vooral omdat de dichter er verder met geen woord over rept en alleen vertelt hoe zij de meeuwen ziet, in tegenstelling tot hoe de genoemde dichters de meeuwen zagen. De ik-persoon ziet ze als ‘Bewaaksters/ van hemel, water en lucht’ en besluit met de versregels: ‘bij gebrek aan vuur en vlam.’ Bedoelt ze hiermee te zeggen dat de andere dichters wel met vuur en vlam over meeuwen spraken? Het blijft een gedicht zonder houvast.

Het laatste gedicht is een lofzang op Oostende zelf, ‘een mand vol verrassingen / die een tovenaar / niet van deze wereld, / van de maan / zou weten te waarderen.’ Ze wijdt ‘uit dankbaarheid’ haar ‘lievelingen’ aan deze kustplaats: ‘verfpotje en potlood, / een restje woord en adem, / vooralsnog/ bij mij / in mij.’ Deze bundel is daarvan getuige, maar met slechts zeventien gedichten is het te weinig om echt overtuigend te zijn. De Noordzee is veel dieper dan deze gedichten.
____

Dorota Walczak (2023). Noordzee/Morze Północne. Poëziecentrum, 44 blz. € 20,00. ISBN 9789056553418

     Andere berichten

Jonas Bruyneel – Mulhacén

Hallo? Federico? door Marc Bruynseraede - - Aan het literaire firmament is sinds kort een nieuwe ster verrezen: Jonas Bruyneel, aan de...