‘Ik weet ondertussen dat we allemaal zo weer voorbij zijn’
door Æde de Jong
–
–
Het witste woord is het poëziedebuut van Eva Meijer, maar ze heeft al vijftien boeken op haar naam staan. Meijer schrijft verder romans, filosofische essays en columns voor de NRC. Deze proza-invloed zien we ook terug in de gedichten, maar nergens doet de poëzie aan willekeurig in stukken geknipt proza denken, terwijl dat bij de poëzie van enkele hedendaagse dichters soms wel het geval is.
De bundel bestaat uit zes afdelingen, namelijk een titelloze, ‘Beginnen is een ander woord voor hoop’, ‘Ooit hadden we een vacht’, ‘Ik hou je naam vast’, ‘Waar je naar kijkt wordt voor even deel van je en misschien voor altijd’ en ‘PS’. Meijer is naar eigen zeggen geïnteresseerd in niet-menselijke talen. Dieren en de natuur zijn dan ook een belangrijk thema in Meijers gedichten. De poëzie is doortrokken van de natuur. We lezen over hevige sneeuwval, harde wind en storm, pratende kikkers en padden, salamanders die worden platgereden. De bundel ontleent de titel aan het eerste gedicht ‘De sneeuw’, waarin de ik haar synesthesie-achtige associatie met het woord ‘misschien’ mededeelt: ‘Misschien is het witste woord dat ik ken’. Sommige mensen associëren vrijdag met de kleur blauw en donderdag met oranje – voor de ik in het eerste gedicht is het woord misschien wit.
Misschien
Zo is er ook het eenregelige gedicht ‘Misschien’, dat ik hier in z’n volledigheid citeer: ‘Misschien bestaan we alleen echt in de ogen van de dieren.’ Dit doet denken aan een eenregelig hoofdstuk uit As I Lay Dying van William Faulkner – ‘My Mother is a Fish’ – al is de laatste regel formule-achtig en beladen en is dit gedicht van Meijer nietszeggend. Als je ludiek wilt zijn door een gedicht van één regel te schrijven, kom dan met iets beters.
Eva Meijer schrijft antropomorfe poëzie. Niet-menselijke entiteiten krijgen menselijke eigenschappen toegedicht, vooral het vermogen om op een menselijke manier te communiceren. Praten voornamelijk. In het gedicht ‘Blauwe vogels’ wordt iemand toegesproken door de ik/Meijer. De vogels komen die persoon halen. ‘Ze hadden je herkend / en geroepen, maar je moest naar huis.’ Dit is niet het enige gedicht waarin dieren de mens toeroepen. Bij vlagen zijn ze erg stellig, zoals de hond in het gedicht ‘Een feestdag’: ‘(…) Ik zie / mensen niet graag voor de tweede keer maar de hond vindt dat ik het / moet proberen. Ik moet niet zo zeiken, zegt hij.’
Ik kan me voorstellen dat een deel van de lezers zulke regels schouderophalend of hoofdschuddend leest. Anderen zullen het apart of origineel vinden. Toch kom je regelmatig een zin tegen die je bijblijft: ‘In het midden van de winter zie ik je gezicht. Het snijdt de winter als / het ware doormidden’, ‘(…) dat is het stomme van de liefde, je zegt altijd / te veel en nooit genoeg’ of ‘De tijd slikt de zorgen van de een in, geeft ze aan een ander terug’.
De rol van taal en filosofie
Zo nu en dan komt de filosoof Meijer aan het woord: ‘Ze zeggen dat je stem je ziel is. Met elk woord gooi je een stukje / ziel de wereld in (…)’. Ook de enige constante, de verandering, komt aan bod. Maar, zegt Meijer, ‘[o]m te kunnen veranderen moet er iets hetzelfde blijven.’ Dit blijkt het lijden te zijn. ‘Zal je altijd / zien dat juist dat hetzelfde is gebleven’, constateert de ik koeltjes. Daarnaast kan de taal bevragen een manier zijn om de werkelijkheid te bevragen: ‘Beginnen is een ander woord voor hoop’. Dat lijkt mij op enkele gevallen na waar.
Taal wordt, net als in haar filosofische werk, in deze poëzie onderzocht: ‘(…) de woorden weten meer dan wij. En soms hebben we / ze helemaal niet nodig.’ Het is wel van belang om deze poëzie als poëzie te lezen en als dusdanig te beoordelen, want de filosofie komt niet altijd even goed uit de verf. Als poëzie is dit volgende fragment volstrekt acceptabel, maar rationeel gezien slaat het nergens op, terwijl het lijkt alsof deze regels wel degelijk een filosofische boodschap hebben:
Hoe moet je weten welke woorden op de vorige volgen? Iedereen doet
alsof het logisch is.
Poëzie is een andere tak van sport dan de wijsbegeerte, en hoewel ze samen kunnen gaan, zou ik er bij bovenstaande wijze toch voor willen pleiten die alleen poëtisch te duiden. Poëzie hoeft nergens op te slaan, filosofie wel.
Het witste woord is al met al een geslaagde bundel. Dat komt vooral door de taal. Niet door de taal die de werkelijkheid of zichzelf duidt, maar eerder door het auditieve aspect, de beelden en de metaforen. Er staan veel vondsten in, maar het is geen poëzie waarbij je maag zich omdraait of je hart een sprongetje maakt. Wel ben ik benieuwd naar de volgende bundel.
____
Eva Meijer (2023). Het witste woord. Uitgeverij Cossee, 64 blz.€ 22,99. ISBN 9789464520859