LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Marc Kregting

26 okt, 2023

Maar met taal blijft het natuurlijk behelpen

door Gerard Scharn

foto © Patrick Verbeeck

Gerard Scharn stelt aan Marc Kregting (Breda, 1965) vragen, die bij hem opkwamen tijdens het lezen van diens weblog De Honingpot, en naar aanleiding van recensies en commentaren die hij vond in de archieven van de Groene Amsterdammer, NRC en Ons erfdeel. Aanleiding waren de Kregtings in druk die onderdeel uitmaken van zijn boekenbestand, en een pdf van Kregtings komende dichtbundel De vriendelijke mens.


Op de flaptekst van DA CAPO (1999) las ik dat u ook piano speelt. In welke stijl en in hoeverre is er sprake van invloed op uw dichtwerk en proza?
In het jazzfunkgenre was ik een amateur met een absoluut gehoor, een begeleider die niet kon soleren. Naar verluidt had ik een eigen stijl van spelen en van componeren. Achteraf vielen de invloeden op te sporen.
Opgegroeid in de jaren zeventig was het de door velen verafschuwde jazzrock die me bekoorde; ik schreef de bundel Hakkel je, hakkel je (2000) bij muziek en posture van bassist Jaco Pastorius, die naam had gemaakt bij Weather Report.
Dat jazzrockgenre verbind ik in literatuur met de al even beroerd gevallen bloemlezing Ander Proza van Sybren Polet. Maar met taal blijft het natuurlijk behelpen. De klachten daarover, en de ophemeling van muziek als adequatere discipline, zijn door de eeuwen heen uitgeserveerd. Ik schreef er in yang ooit een stuk over: ‘They said you was high classed’.
Inmiddels speel ik al twintig jaar geen piano meer. Behalve op feestjes van mijn dochters, bij het onderdeel stoelendans. Bijvoorbeeld een jazzversie van ‘Altijd is Kortjakje ziek’. Onlangs ontdekte ik dat dit liedje vanuit mijn bewerking (op haar beurt geïnspireerd door Coltranes ‘My Favorite Things’) verwantschap vertoont met de Tristesse van Chopin.
Ik noem die klassieke compositie mede omdat de titelheld van mijn nieuwe dichtbundel De vriendelijke mens genotvol rouwt bij populariserende versies ervan, door Tino Rossi en Jo Stafford. Deze bundel, een episch gedicht eigenlijk, is spelenderwijs ontstaan na meer dan tien jaar geen poëzie te hebben gemaakt.
Ik wilde eens een verhaaltje vertellen, over iemand die hard werkt en verder ook andere politieke opvattingen heeft dan ik, en wilde me daarbij laten leiden door muziek. Dus gaf ik mezelf per strofe slechts vijf minuten, zodat ik mijn oren open moest zetten om te improviseren, in plaats van dagenlang voor één stomme regel betekenissen af te graven en te bedelven, zoals vroeger.

Twee van uw boeken en dan bedoel ik Koffie – een doeboek en De encyclopedieën van de val staan uiteraard op zichzelf maar lijken naadloos aan te sluiten bij een traditie sinds Diderot zoals Ed Schilders beschrijft in De volgelingen van Diderot en Peter Smits in Het grote boek van de kleine feitenPast u in de in de rij van Matthijs van Boxsel met zijn Encyclopedie van de domheid of Umberto Eco’s De betovering van lijsten?
Van de klokken die u laat luiden hoor ik wel ergens een klepel hangen en sommige klinken zelfs meer dan eens in mijn Val-encyclopedie. Ik vind het wel lastig om die grote geesten al dan niet postuum te beschamen, door hen in verband te brengen met mijn gekkigheden.

Bezoekt u regelmatig rariteitenkabinetten en wunderkammer?
Rariteitenkabinetten interesseren me evenveel als hun bijschriften. Zoals ik in musea ook altijd graag toiletteksten en menukaarten lees. En zoals ik in de bibliotheek geen genre weet waar ik niet even wil snuffelen.
Dat vermoeit mij ook! Zozeer dat ik na mijn Val-encyclopedieproject de schurft aan het schrijven had gekregen. Wel kwam even later een voorstel iets bibliofiels over Gerard Reve te maken, die ik deze eeuw niet eens meer had gelezen. En werd ik toegewuifd door De vriendelijke mens, wat gelukkig aanvoelde als ontspanning.
Ik ben zowel een informatiejunk als een taalmaniak. Om mijn luiheid intact te laten en het bestaan leefbaar te houden leg ik verzamelingen aan over allerlei onderwerpen, soms inderdaad vooralsnog niet meer dan lijstjes. Het duurt soms jaren voor me duidelijk wordt in welk genre die informatie het fijnst terug mag worden gegeven aan de medemens. Daarmee wil ik bij het ouder worden voorkomen telkens hetzelfde boek te maken, laat staan mee te waaien met de ideologische wind.

Herleest u Rabelais en Johann Fischart?
Idealiter gaan in de onderwerpen ook stemmen uit vervlogen tijden schuil. Ze ventileren niet alleen een vergeten opinie maar evenzeer hopelijk een eigen uitdrukkingswijze. Zo ambieer ik met mijn hobbyisme tegelijk dwarsdoorsneden van de taal te krijgen en is in mijn werk het citaat nogal prominent aanwezig.

Als Nederlander in België bent u waarschijnlijk beter op de hoogte met wat zich afspeelt op het literaire veld dan een Nederlander in Nederland die zich nauwelijks bewust lijkt van wat daar wat geschreven en gepubliceerd. Ik denk dan aan Vitalski en Pjeroo Roobjee. In dat opzicht onderscheidt u zich van bijvoorbeeld Willem Frederik Hermans en Jeroen Brouwers of zie ik dat verkeerd?
Een andere wereld of een narcisme van de kleine verschillen? Na meer dan twintig jaar weet ik het nog altijd niet. De taal versta ik al wat beter in haar nuances, ze maakt allicht deel uit van een lichaam dat zich beweegt en eet en drinkt en dat meer luistert dan dat het spreekt.
Toen ik aan het begin van deze eeuw naar België migreerde, was het literaire klimaat daar voor mij top. Boekenbijlagen, literaire tijdschriften en universitaire docenten besteedden serieuze aandacht aan het zogeheten postmodernisme. De onwetendheid van Nederland over België was bij vlagen even onthutsend als mijn eigen kennisgebrek.
Ik merkte snel meer divergenties, zonder ze recht te kunnen doen. In mijn waarschijnlijk bekendste boekje Zij zijn niet van Jeremia (2004) deed ik België schromelijk tekort. Ik heb dat trachten goed te maken met De ware marsrichting (2017), een studie over hoe auteurs participeren in maatschappelijke debatten, waarbij ik Noord-Nederland grotendeels links liet liggen en alsnog Belgische kwesties probeerde uit te diepen.
Niet dat het iets heeft uitgehaald! Een jaar later verscheen er vanuit Amsterdam, met lof omgeven, een bloemlezing van de beste essays uit de Lage Landen en behoudens wat merknamen bleek België nog altijd een terra incognita.
Hermans en Brouwers waren veel belangrijker dan ik, maar wat me in hun teksten inmiddels herkenbaar voorkomt is een raar soort vastklampen aan de literaire actualiteit bij een gelijktijdig groeiende afstand – zoals ik als jong schrijvertje toenmalige Nederlandse autoriteiten verweet niet op de hoogte te zijn.

U beschrijft als een anatoom-patholoog de taal van vergeten schrijvers en dichters en fileert de nog levenden met het scalpel van de vivisectie, soms met en soms zonder zichtbare verwondingen of littekenweefsel. Althans zo waag ik uw polemieken, kritieken en recensies die ik op De Honingpot lees te omschrijven. Verdraagt een taal de discipline van een redacteur of bevlogen recensent?
Een minimumeis die je aan een schrijver mag stellen, is bewustheid van de taal en haar politieke consequenties. Ik vrees dat ik me moet blijven verbazen over het tegendeel. Even frappant dunkt me uw indruk van dat ambachtelijke herstelwerk. Ik richt dus wonden aan! Dus heb ik onvoldoende zelfbesef, levend in de veronderstelling dat mijn expliciete jaren achter me liggen. Niet dat ik op mijn oude dag aardig ben geworden, maar wel bangiger. Dacht ik, onterecht.
Zo’n redacteursdrift kun je ook waarheidsvinding noemen. Of nog deftig, van Foucault tot sjakkamakka: parresia. Die hebbelijkheid zal me allicht nooit verlaten. Dat merkte ik ook toen ik systematisch literatuur van millennials begon te lezen, en verbluft raakte van de belangstelling voor hun navelzone. Daar past polemiek à la Brouwers of Hermans – om een mogelijk bijeffect van parresia hardop te vermelden – natuurlijk niet bij.
Ik heb de positie nergens aan mee te hoeven doen, dus lees te hooi en te gras. De plaatselijke bibliotheek koopt veel recente fictie aan, die ik willekeurig proef. Soms ben ik dan in de wolken. Het klopt dat ik vaker ontluisterd ben, en helemaal wanneer er titels in het geding zijn die als vanzelfsprekend op long- en shortlists beland blijken. Of wanneer, zoals ik daarnet meldde naar aanleiding van die essaybloemlezing, een deel van de literaire werkelijkheid wordt ontkend.
Ik heb er dan ook nooit een geheim van gemaakt te verlangen naar een echte literaire kritiek, beoefend door uw bevlogen recensenten, los van netwerken. Maar dit verlangen is allicht van alle tijden, generatie na generatie.

Binnenkort verschijnt een nieuwe bundel De vriendelijke mens. Hartelijk dank dat ik de drukproef mocht inzien. Ik kan geïnteresseerden met klem aanraden deze per ijlbode te laten bezorgen. Veellaags, met tal van citaten en soms aanleunend tegen wat Nabokov posjlost noemde.
Mag ik de protagonist in deze context zien als een universal soldier in burger, een zwerver verliefd, een Ahasverus of een barrista in kleinsteedse lokaliteiten waar pestdokters tot de stamgasten behoren?
Wat grappig en passend dat dit interview nu afsluit met een open vraag!

 

 

‘De kinderen zijn wel geweest. Het hek staat open
en de vleermuis is weg. Ik zei, doe dat schrikdraad-
maar nee, meneer is thuis. Plant hij een vlag in een
tennisschoen, laat lopen die kraan. Wie maakt straks
de badkuip schoon. Als de lupine het redden wil en
kadetjes zijn gesmeerd. Goedbloed weet ondertussen
waar de wijkuitleen strandt. In een poncho, kan nog
beter gaan ronselen voor het vreemdelingenlegioen.
Wel. En wat zit je nou met die eend voor het raam.’

© Marc Kregting, uit De gezel. Gedichten. Perdu, Amsterdam 1994

 

Come On, Come Over

Wederrechtelijke toe-eigening der veestapel
spreekt zich zelden goed. Wat echter houd
je anders na, zonder traktement (gonje van
de opoe). Vandaag heb je zin in een dartel
klein geitje. Het toeval wilde dat er daar
één kwam. Wel was het vol wagensmeer, want
het had moeders gebaard. Pak er een forse
schep bij – zwarte koek moet je afsteken.
Erna was je de handen, maar niet rumoerig.

© Marc Kregting, uit Hakkel je, hakkel je. Brieven. Prometheus, Amsterdam 2000

 

Op een gewone namiddag, echt doodgewoon,
het licht hing nog een vaatdoek te zijn
boven het opmerkelijk geasfalteerde pad,
het is wel Patatonië waar elke mobiliteit
voor de mensheid zonder motor aangewezen
is op strookje en kassei, op die gewone
namiddag kwam ons tegemoet niemand minder
dan de vriendelijke mens.

© Marc Kregting, uit De vriendelijke mens. het balanseer, Gent 2023

 

 

     Andere berichten

Interview Enno de Witt

Interview Enno de Witt

‘Poëzie is een onvermijdelijkheid’ door Annet Zaagsma   Poëzie en kunst van Enno de Witt zijn stevig geworteld in een traditie die...

Interview Astrid Arns

‘Hologram voelt voor mij als een innerlijk geprojecteerd landschap.’ door Peter Vermaat   Vorige week publiceerden wij het...

Interview Kris Lauwereys

Interview Kris Lauwereys

‘Het is mijn eigen daad van verzet geworden, tastbaar in boekvorm.’ door Jeanine Hoedemakers   Kris Lauwereys (1979) is al heel zijn...