LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

De droefheid om het voorbijgaan – in memoriam Louise Glück (1943-2023)

12 nov, 2023
door Rogier de Jong

 

Afgelopen zomer waren mijn vrouw en ik op vakantie in Zweden. De reis voerde onder meer langs de plaats Mårbacka, waar het Selma Lagerlöfmuseum is gevestigd. Daar hoorde ik het indrukwekkende verhaal over de Joodse dichteres Nelly Sachs, die door Lagerlöf van de Holocaust was gered. Deze Nelly Sachs ontving in 1966 de Nobelprijs voor literatuur en ze behoorde daarmee samen met Lagerlöf tot de achttien vrouwelijke laureaten sinds de eerste toekenning van de Nobelprijs voor literatuur in 1909, aldus de jonge en hoogblonde gids die zijn trotse Zweeds niet liet onderbreken door de Engelse vertaling die een aardige Noorse toerist ons simultaan toefluisterde.

Wat ik toen natuurlijk niet kon weten was dat een paar maanden later, op 13 oktober, een ander lid van het Genootschap van Achttien zou overlijden: de Amerikaanse dichteres Louise Glück. De media stonden er vol van, en volkomen terecht. Louise Glück is een monument in de Amerikaanse literaire canon. In 2020 kreeg zij de Nobelprijs voor Literatuur, vanwege ‘haar onmiskenbare poëtische stem die met sobere schoonheid de individuele existentie universeel maakt’, aldus het juryrapport. De foto waarop president Obama zich koesterend over haar heen buigt, vind ik ontroerend. Glück ziet er breekbaar uit – misschien niet eens vanwege haar leeftijd of haar wellicht toen al haperende gezondheid, maar omdat ik naast voldoening droefgeestigheid bij haar bespeurde. Droefgeestigheid over geluksmomenten die wegebben. Over alles wat verdwijnt. Over de intense drang om aan die vergankelijkheid te ontkomen, en ook aan de pijn waarmee dat gepaard gaat.

Kunst is vaak autobiografisch geïnspireerd en dat is ook bij Louise Glück het geval. De dood van haar oudere zusje tekende haar leven en oeuvre en leidde in 1968 tot haar debuutbundel met de veelzeggende titel Firstborn.
Dood en droefheid bleven de hoofdthema’s in haar leven en werk. Vaak beschreven is haar anorexia nervosa, waarmee ze – zo wordt wel gepsychologiseerd – de dood van haar zusje probeerde te verwerken en afstand trachtte te nemen van haar moeder. Je zou kunnen zeggen dat ze in haar werk het menselijke tekort op individueel, persoonlijk niveau een krachtige stem wilde geven.

Want dat is een ander kenmerk van Glücks werk: het wil gezien en gehoord worden. Misschien zijn haar gedichten daarom zo toegankelijk en verstaanbaar geschreven. Haar poëzie is niet luchtdicht verpakt of enigmatisch als een kruiswoordpuzzel, maar eenvoudig en rechtuit van toon, met als bijkomend effect dat de pijnlijke emoties die ze beschrijft een extra vrijmoedige lading krijgen. Dat zou bij menig dichter algauw tot particuliere bekentenispoëzie leiden, maar niet bij Louise Glück: door haar lamento’s met klassieke thema’s te verbinden, geeft ze de autobiografie een universeel karakter, zoals in de lange cyclus ‘Persephone de wandelaar’ in haar dichtbundel Averno, waaruit hier een fragment:

Persephone heeft seks in de hel.
In tegenstelling tot de rest van ons, weet ze niet
wat winter is, alleen dat
zij die veroorzaakt.

Ze ligt in het bed van Hades.
Waar is ze in gedachten?
Is ze bang? Heeft iets
de idee van verstand uitgewist?

Averno, in de prachtige en rake vertaling van Radna Fabias, is – zo staat op de achterflap – ‘als een lange rusteloze klaagzang vol spitsvondigheid en schrijnende beelden’. Philip Huff noemde dat in De Groene Amsterdammer – alweer volgens de achterflap – ‘lyrische woede’. Ik vind dat wat eenzijdig. De gedichten van Glück zijn eerder elegieën, inderdaad niet elegant, maar weerbarstig en stuwend van toon. Nee, het zijn zeker geen warme gedichten, zoals het verwante werk van de Vlaamse dichteres Marleen de Crée, maar woedend zijn ze ook niet: de bijtende humor die je in Glücks werk aantreft, herbergt een diep verdriet om haar zusje, om alles wat voorbijgaat en ons tot nabestaanden brandmerkt, nabestaanden ook van onszelf, als het uur daar is. Het gedicht waarmee ik wil eindigen – ‘De wilde iris’ – verwoordt die droefheid op een gedragen toon, zonder ook maar één moment in vals pathos te vervallen. Niet voor niets heb ik de vertaling van Erik Menkveld gekozen – een Nederlandse dichter in wiens werk luchtigheid en gedragenheid op dezelfde verraderlijke manier samenklonteren:

De wilde iris

Aan het eind van mijn lijden
was een poort.

Hoort: wat jullie dood noemen
herinner ik mij.

Geluiden, boven me, schurende dennentakken.
Daarna niets. De zwakke zon
fladderde over de droge grond.

Het is vreselijk te overleven
als bewustzijn
begraven in de donkere aarde.

Toen was het voorbij: dat wat jullie vrezen, bezield
te zijn en niet in staat
tot spreken, eindigde abrupt, de stugge aarde
gaf een beetje mee. En wat ik hield
voor vogels schoot lage heesters in.

Jullie die je de overgang
uit de andere wereld niet herinneren
ik zeg jullie ik kon weer spreken: wat er ook
terugkeert uit vergetelheid keert terug
om stem te vinden:

uit het hart van mijn leven spoot
een grote fontein, diepblauwe
schaduwen op een azuren zee.

© Louise Glück
uit Raster (2004)
Vertaling: Erik Menkveld

 

Bronvermeldingen

  • Wikipedia
  • De Morgen (13-10-2023)
  • De Volkskrant (13-10-2023)
  • NOS (14-10-2023)
  • De Groene Amsterdammer
  • Poetry Foundation
  • Averno (De Arbeiderspers, 2006)
  • Raster (2004)

Beeldrechten:
© The Star
© The Wisdom Daily
© NRC

     Andere berichten

Stilte, de dichter dicht

door Hans Franse   Bij het opruimen van mijn boekenkast kwamen niet alleen wolken stof uit de boeken, maar ook stof voor een nieuwe...