LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Pieter Sierdsma

11 nov, 2023

 

‘De vraag of poëzie elitair is of wordt zou ik bevestigend willen beantwoorden.’

door Alja Spaan

 

foto © Arther van de Rose

 

Pieter Sierdsma is van de baby-boomer generatie, van kort na 1945. Dat zegt iets over de muziek en misschien ook over de dichters van deze generatie, zoals bijvoorbeeld Jacob Groot en Jean Pierre Rawie. Een romantisch levensgevoel, niet in de zin van rozengeur en maneschijn, maar het gevoel opgenomen te zijn in een groter geheel, idealistisch of tragisch, is daarvoor tekenend. Zijn gedichten worden gekenmerkt worden door dat gevoel.
Kleine gebeurtenissen zoals regen kunnen een grote verandering teweegbrengen, zoals in het gedicht Brugge. De oude stad Brugge met zijn sluimerend verleden is de stad bij uitstek voor een romantisch besef. De afstand in tijd lijkt niet te bestaan als een zware regenbui de stad insluit en het weer opklaart.
Op de Grote Markt in Haarlem staat het beeld van Laurens Coster, uitvinder van de boekdrukkunst volgens de overlevering. Hij heeft niet bestaan. Maar de stad leeft met hem. Zo wordt zijn duiding toch waar. Daaraan refereert het gedicht de man op het plein of de dood van Laurens Coster.

Hoe ben je bij Meander terechtgekomen? En wat doe je bij Meander?
Nadat ik gedichten instuurde die geplaatst werden, ontstond een fijn contact met Alja Spaan. Zij nodigde me uit voor een interview, waar ik blij mee was. Want zo vaak krijg je niet de gelegenheid iets te vertellen over wat na aan je hart ligt. Van het een kwam het ander. Ik mag nu een column schrijven. Mijn onderwerp is een kort dichtersportret, volgens mij belangrijk tegen het vergeten, tegen het verbazend snel vergeten.

Wat is het aantrekkelijke van het schrijven van een column?
In een column kan ik mijn enthousiasme en kennis over gedichten kwijt. Bovendien zie ik het als een methode om mijn stijl van schrijven te toetsen en te verbeteren.

Wat was het eerste gedicht dat je las?
Na wat kindergedichtjes was het eerste gedicht dat Ik in mijn schoolagenda las het bekende gedicht Bericht aan de reizigers van de Vlaamse dichter Jan van Nijlen (1884-1965). Het raakte me door de trefzekere woorden die een voor ieder bereikbaar avontuur inluiden. Het begint zo:

Bericht aan de reizigers

Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen,
dan vindt ge in elke stad behoorlijk onderkomen.

Zit rustig en geduldig naast het open raam:
gij zijt een reiziger en niemand kent uw naam.

 

Wat vind je van het poëtisch klimaat in ons taalgebied?
Het poëzieklimaat is rijk in het Nederlands taalgebied. Festivals, wedstrijden en veel bundels, weliswaar voor een kleine groep. De vraag of poëzie elitair is of wordt zou ik bevestigend willen beantwoorden, gezien de trend om zo kunstzinnig of zo gekunsteld mogelijk te schrijven. Slechts enkele dichters verwaardigen zich duidelijk en goed te zijn, zoals Rutger Kopland, Toon Tellegen, Jean-Pierre Rawie, Levi Weemoedt en Ingmar Heytze.

Kan Meander iets betekenen voor de dichter?
Meander is een rijk publicatieplatform, een strohalm voor veel dichters. Zichzelf gedrukt zien is heel prettig, maar ook het vinden van een breder kader, van recensies, interviews en columns.

En wat betreft je eigen werk?
Naast de site Netgedichten is Meander een plaats waar ik kan publiceren. Je wordt meer gelezen dan in een bundel, de realisatie waarvan al een moeilijke onderneming is.

Drie gedichten

Brugge

oude kronieken beschrijven aanlegplaatsen,
balen wol, houten kranen.
de rode initialen verluchten het verstard gewoel
van veldslagen. smalle kolommen overwinteren
in koude kloosters, waar hoekig geschreven regels
dringen door de dans van sierlijke gewaden en
rondspringende vedelaars. Een trotse adem wordt
in de gouden wade met zwarte leeuw geblazen.

de toren draagt hoog klokken rondom
als een stilte voor de storm,
luisterend naar de binnen gedrongen
kanalen, schepen in de haven.
de stad op oude grond wordt licht
gewekt door het carillon en naar
de avond sleept de zware bourdon
van de kerk een donkere toon,
monnikskap van het geloof.

het verleden in oude huizen
peilloos op de kop gezet.
in licht bewegend water is
een herinnering nageschreven,
troebel de verdronken geest
op een verdieping aanwezig.
lang ingekeerde gedachten
zwerven over de gracht.

een kleine boot snijdt
het donker vlak open.
het kort gerucht raakt
de stenen van de kade,
eenzaam en statig in een
versluierde maat als de
herkenning van het leven.

maar verder zakt de stad.
een zwart aarden schip stokt zwaar.
in de lucht breekt de dreigende brug,
hellend naar de overkant.
de stad verliest het land, koud onteigend
door de striemende gordijnen.
recht hagelen pijlen in trillende kringen.
huizen zijn een natte beklemde kudde.
de scherpe nagels aan de kerkdeur geslagen
gaan verloren in het harde storten.
een groep beelden op een gevel is een rij
vluchtelingen van een verstoten orde.

het hoge oordeel loopt op straat leeg
over dunne zijsporen, in stegen.
een boete is ingelost.
de doorweekte huid droogt op.
de wolken tillen uit de grond een nieuw begin,
blinkend gedragen in het kringend net
van kanalen.
de man op het plein of de dood van Laurens Coster

de groene rug van de gebogen man
draagt het midden van het plein,
een overleefd gebaar in zijn hand
voor letterketters en lichtgelovigen

stil op de drempel van een oude tijd
bevestigd door aanleunende huizen
leeft hij in de plooien van zijn mantel
en het klokkenspel dat er om drapeert
klinkers en schaduw gaan zijn verstand
niet te boven in het holst van de nacht

al zou hij wijd open waken over de lange
stromen herfstbladeren klapperend
als een vals rapier, op straat optornend
tegen de schouder van een regenwolk,
de hoge man zwijgt vol verachting bars
in het oude hart van de stenen stad

hij is een gesloten schaduw in het komen
en gaan van de zeildoeken van marktdagen
en een naar achter geschoven pion op
het schaakbord dat hij niet meer beheerst.
hij mag regeren over de tijd die niet bij hem
hoort in een zwijgzaam verbond met de toren

hij is dood dat merk je aan zijn loodzwaar
geschuifel om één voor het twaalfde uur,
maar op een kristalheldere winternacht
met een sneeuwkleed wit onbetreden
spreekt hij zijn overtuiging duidelijk uit
tegen slapende huizen en de sterrenhemel.
stadsschip

er werd verteld dat de stad
op een zweem van licht dreef,
lage plassen door de straten blonken
onder de steven van loom varende gevels.

je moest geloven dat de torens
staand tot het want behoorden
en scherp getekend door wolken
die grauw over de toppen joegen
gebogen wandelaars verdroegen.

het was een bekend gerucht dat
de dagen laveerden op het gedrang
van mensen de fietsen neergesmeten
om gaten van los gebikte stenen.

maar waar was dat de kinderen
die door de achterstraten holden
geloofden in de snelle koers blij
met de wind op de open delen
nat en lachend in de regen.

 

 

     Andere berichten

Interview Gerard Scharn

‘Helaas is het zo dat poëzie alleen gelezen wordt door poëzieliefhebbers.’ - door Alja Spaan - Gerard Scharn (Gemert, 12 oktober 1946) is...