foto © Marry Dijkshoorn
Getogen aan de kust. Kocht bij boekhandel Van der Meer zijn eerste dichtbundels, van Deelder en Faverey, uit de zwartwitreeks van De Bezige Bij. Friese vrienden lazen in de Drentse ochtendschemer bier drinkend Groenboek. Poëzie heeft geen functie, doel of nut – en al helemaal niet maatschappelijk.
Poëzie is een onvermijdelijkheid. Stond vaker in Meander.
–
Onze vachten verklit en verward
reciteren wij op elkaar gepakt zacht
blatend de lange geschiedenis van
onze kudde, de kieren in het dak
–
gedicht met pek en stro, zoete geur
van hooi in de winterstal sluit de kille
vriesmist buiten en in onze verknoopte
wol hoeden wij warmte en vergetelheid.
–
–
Winterstal verschijnt in vertaling in het Amerikaanse tijdschrift Poetica Review.
–
Thuiskomen, de auto neerzetten
en meteen bedenken dat je weer
iets vergeten bent maar geen zin
om terug te gaan naar de winkel
–
en het is ook niet belangrijk berg
je boodschappen op hun plaats,
de koelkast gevuld, de vriezer
vol, verse groente en vers fruit,
–
brood, lege tassen gaan in de kast,
een nat doekje over het schone
aanrecht, vensters blinken in vier
windrichtingen onder de helder
–
blauwe hemel strek je je uit op de bank
nog geen jaar oud en hij maar grappen
dat die de rest van je leven mee zou gaan,
vruchtbare velden zo ver het oog reikt, stof.
–
Ik stel me haar voor in een houten huis buiten
de bebouwde kom verborgen in het groen en de
geur van pas gezaagd dennenhout om de groene
stammen van bomen rond haar kleine houten huis
waar binnen dag en nacht de haard brandt terwijl
ik verre reizen maak en zij rimpelloos als een vijver
slaapt op een bed dat ik bouwde van berkenstammen.
–
In de keuken van de wereld zit ik aan een
oude houten tafel, de muren fluisteren dat
zij uit de tijd is en met een vinger teken ik
in het stof mijn vragen. In de tafel steekt
een roestig mes. Daarnaast een leeg glas
met resten wijn. Een bord. De zon staat
laag aan de hemel. In de vensterbank vangt
een glazen pot vol schelpen het laatste licht
–
Wij – wij leefden het ruige leven in een ruig land.
We aten curryworst in het diepste duister van de
nacht en overdag Chinese maaltijden, rookten hasj
alsof het niets kostte, snoven coke in kleedkamers,
–
dropten acid en betaalden een gulden voor elk glas
bier dat we dronken in de Wurft Bar. Puur vinyl
waren onze platen, helder onze dromen, dagen
onze nachten en onze nachten eindeloze dagen.
–
In de schemerwarmte van uitgestrekte zomermiddagen
lang geleden streelt gefilterd zonlicht het opengeslagen
bed, waarop de zonde naakt en vredig droomt over haar
plaats in de eeuwige kringloop van worden en vergaan.