LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Rumoer in Rome

17 dec, 2023
door Hans Franse

 

Dat Italianen lawaaiig zijn moge bekend geacht worden. Het is een volk dat met veel plezier zingt, schreeuwt, praat, acteert en feest viert, waarbij onvoorstelbare hoeveelheden voedsel genuttigd worden. Toen de zoon van Giuliano het H. Vormsel ontving waren er 220 gasten in drie partytenten, terwijl een groot aantal dames als keukenprinsessen fungeerde. Ik herinner me he’Cresima’ in mijn jeugd: de les werd onderbroken, we trokken naar de kerk, kregen olie op- en afgesmeerd, een klein tikje op de kaak en we gingen terug naar school om het ‘werk’ af te maken. Je werkt om te leven, of je leeft om te werken; ziedaar het onderscheid dat ik al jaren ervaar en dat mij soms weldadig aandoet.

Maar ook de buitenlanders kunnen er wat van: Engelsen en Nederlanders, samen met sommige Duitsers, leveren geluidsexplosies vooral na veel drankgebruik. Buitenlanders zijn op de lokale eetfeesten (de sagra’s) goed herkenbaar: zoek de lawaaierigste tafel, daar waar vele lege wijnflessen staan en een enkele nog halfvolle waterfles en, ecco: de Nederlanders en Engelsen. Vind je een tafel met veel lege waterflessen en een of twee, soms nog halfvolle flessen wijn, ziedaar de Italianen, die zo gewend zijn aan het hebben van dat kostelijke vocht in hun eigen tuin, dat ze het kunnen hanteren. Feijenoordfans in Rome beschadigden, onder veel invloeden, de Barcacciafontein van Bernini (onder de Spaanse trappen) vanwege iets met voetballen. De arme koddebeiers, de gemeentelijke vigili (agenten) moesten met lede ogen aanzien hoe de Carabinieri in gevecht moesten om de orde te handhaven: slechte beurt voor ons.

De buitenlanders, in het bijzonder de noorderlingen hebben door de eeuwen heen lawaai gemaakt in Rome en genoten van het mooie leven. Jan van Scorel moest van de kuise pas Adrianus VI alle penissen op de blote klassieke beelden zo niet vernietigen, dan wel bedekken met vijgebladeren, maar had het te druk met de wijn en zijn mooie geliefde. Gelukkig voor ons zijn de beelden nog ongeschonden.
De mooie tentoonstelling in het Centraal Museum in Utrecht over Bentvueghels, groep van Nederlandse en Vlaamse schilders in Rome, vooral actief tussen 1650 en 1700, liet een artistieke werkzaamheid van de Italianisanten zien die niet gering is, maar er is meer te vertellen.
Iedere Nederlander of Vlaming die lid werd van de Bentvueghels moest een besproeide   inwijdingsceremonie ondergaan, waarbij hij een bijnaam kreeg, gebaseerd op een lichamelijk kenmerk. Johannes Teller werd tot ‘de ezel’ gedoopt, maar accepteerde die naam niet. Op zijn kosten werd er een tweede ceremonie gehouden, waarin ‘Bacchus’ hem tot ‘de gouden ezel’ herdoopte.

Pieter van de Laar, een onooglijk wat misvormd mens, bovendien slecht gekleed, werd ‘Bombaccio’ genoemd (lelijke pop, voddenbaal). Gezien zijn succes als schilder werd de groep naar hem ‘de Bombaccianten’ genoemd.
Na de inwijdingsceremonie werd er gegeten en gedronken, vooral dat laatste, waarna men zich schreeuwend en kotsend naar de kerk van Santa Costanza begaf, waar het graf van Bacchus zou zijn: een sarcofaag met wijndruiven. Daar werd nog een wijnoffer gebracht. Nieuwe kunstenaars krasten hun namen in de muur van de kapel. Die namen zijn nog te vinden. Er was zoveel overlast, zoveel klachten en opstootjes dat Paus Clemens XI  deze bijeenkomsten buiten carnaval verbood.

Nederlandse dichters misdroegen zich ook. Hun pleisterplaats lag bij de St. Rochuskerk aan de Corso. We treffen daar Reijer Anslo aan die in 1649 naar Rome trok, zich bekeerde tot de Rk. Kerk en zelfs de lagere wijdingen ontving. We vinden daar ook  Jan Six van Chandelier en  de libertijn Matthijs van de Merwede. Sommigen misdroegen zich zo dat een Vlaams pastoor zich bij de paus beklaagde over de ontwijding van de kerk. Je kunt je er iets bij denken als je weet dat van de Merwede (heer van Clootwijk) in zijn dichtbundel Uyt-heemsen oorlog, ofte Roomse min-trionfen uitvoerig zijn seksuele avonturen beschreef met vaak zeer jonge meisjes. Door aan de gedichten Italiaanse teksten toe te voegen, die er geen doekjes omwonden, bewees hij de echtheid. Bij een gedicht over ‘….‘t gevecht in het blakend ingewand, de vurige schoot en worstelende dij..’ vond ik een vertaling van zo een tekst *: ‘…Toen ik een sprinkhaan in de bloemen had aangetroffen die ik uit het venster moest gooien bij het passeren van de processie van St. Andrea delle Fratte, welke sprinkhaan ‘s nachts terwijl ik met mijn zaken bezig was, de trom was begonnen te slaan..’. Dat hij met het publiceren van deze bundel in de Nederlanden geen openbare functie meer kreeg, lijkt me logisch. Vandaar dat de rest van zijn poëzie godvruchtig is en zijn bekering moet bewijzen. Stierf Reijer Anslo in Perugia, van de Merwede stierf in Oost-Indië, waarheen hij, door schuldeisers achtervolgd, was gevlucht.

De meest integere figuur die ik in deze contreien heb aangetroffen was Willem van den Vondel, de broer van Joost, die onderweg naar Rome ‘even’ als jurist afstudeerde in Orléans. Hij leefde als een asceet op het hem verstrekte geld en was zo zuinig dat hij soms vergat te eten. Hij liep altijd en ondermijnde zijn lichaam. Ook hij bekeerde zich tot het Rk geloof, zoals zijn broer later. Hij vertelde zijn verhalen in brieven in het Latijn, opdat zijn moeder er geen weet van zou hebben. Hij stierf dan ook jong, terug in Nederland. Zijn broer heeft tot op hoge leeftijd (en Vondel werd heel oud) zijn broer betreurd.

*geciteerd uit Een nieuw vaderland voor de muzen (Karel Porterman/Mieke B. Smits-Veldt)

 

foto’s © Hans Franse

Barcaccia ( de fontein door Feijenoordsupporters belaagd)
Grafitti van de Bentvueghels
De kerk van San Costanza, met het graf van Bacchus (de donkere foto)

     Andere berichten

Stilte, de dichter dicht

door Hans Franse   Bij het opruimen van mijn boekenkast kwamen niet alleen wolken stof uit de boeken, maar ook stof voor een nieuwe...