Hoe moeten we vliegen en hoe zullen we landen?
door Jeroen van Wijk
–
–
Hedwig Du Jardin (1950) debuteerde in 2020 bij Uitgeverij P met de bundel Licht & Traag & Diep. Haar gedichten verschenen onder andere in Het gezeefde gedicht, de Poëziekrant en Meander Magazine. In 2019 werd ze genomineerd voor De Zeef Poëzieprijs.
In haar nieuwe bundel Licht happen (2023) schrijft Du Jardin over de mensheid die symbolisch net als een kuiken moet leren vliegen. De bundel is opgedeeld in zes stukken waarvan het eerste hoofdstuk ‘Licht happen’ als een soort proloog fungeert. In dit hoofdstuk lijkt de dichter te reflecteren en te speculeren over het verleden en de toekomst van de mensheid. Zo gaat het gedicht ’Worden’ over de mens van vroeger of van nu: ‘We zijn niet af, we worden nog / maar hoe en waar naartoe? (…) Wij, mensen-mastodont, te log / om te vlotten, te traag om op te vliegen. / Met zijn allen zwaar aan de grond, / wordt het ieder voor zich.’ De dichter omschrijft het mens zijn als een ieder voor zich waar niemand zijn volle potentie weet te bereiken. Dit alles verandert wanneer de mens uit noodzaak moet leren vliegen:
–
Eens de grond wegzakt onder onze voeten,
maaien we met armen en benen, zwemmen in lucht
om het hoofd boven water te houden.
–
Als we dan krachtig geloven verliezen we paniekgewicht,
dikt de lucht in, biedt ze tegendruk en steun
aan onze eerste vleugelslagen.
–
Wij vallen niet,
we vliegen.
–
Nu we weten dat we het kunnen,
vliegen we steeds weer op als we schrikken,
om licht te happen.
–
Enkel op eigen kracht of met soortgenoten
komen we nog los uit de bagger.
Maar waar naartoe?
–
We klimmen op de stijgwind
voor poolshoogte uit vogelperspectief
en zien wat niemand wil zien.
–
Dat wordt blindvliegen
op inwendig kompas.
Maar vliegen zullen we
–
en landen doen we zacht.
Wanneer het erop aankomt leren we als mens, desnoods met vallen en opstaan, wel hoe het moet. Het gedicht bevat mooie stukken assonantie zoals: ‘kompas – landen – zacht’. Vrijwel alle woorden, zinnen en afbrekingen passen uitstekend. Enkel de versregel ‘Maar waar naartoe?’ is discutabel voor de rest van het gedicht, omdat de een-na-laatste strofe naar mijn idee al duidelijk genoeg is over de onbekendheid van de bestemming. Daarnaast is de rijm van deze strofe niet zo subtiel of vernieuwend vergeleken met de rest van het gedicht.
Waar het leren vliegen en landen in de bundel symbolisch voor staan wordt enigszins in het midden gelaten. De symboliek lijkt vooral te gaan over de relatie van de mens tot zichzelf en tot de natuur. Dat er iets moet veranderen is wel duidelijk. De bundel begint dan ook niet voor niets met een quote van de dichter Rilke ‘(…) zo doorgaan met je leven kun je niet’.
In het hoofdstuk ‘Landen’ schrijft de dichter hoe wij als mens ooit van slijtvast hardhout gemaakt waren, maar ondertussen langzamerhand af beginnen te vlakken, wat een mooi beeld oplevert. De mensheid verlangt naar vroeger. Naar een tijd waar problemen zoals klimaatverandering nog niet zo’n grote rol in het leven van de mensheid speelde. Het gedicht ‘Tableau vivant’ duikt hier verder op in:
en met voorzichtige lippen nippen we van het water
dat we gulzig verspilden,
dit is geen droom!
–
Onze huid drenken we in olie, opnieuw soepel
en aanraakbaar, weer jong en zout,
dàt is een droom!
–
Dit is het koudste uur, net voor het licht wordt.
(…)
De mens probeert zichzelf jong en functionerend te houden door middelen als olie te blijven gebruiken. Echter, houdt zij met deze tijdelijke oplossing vooral zichzelf voor de gek, gezien klimaatverandering blijft verergeren. Dit is een van de meer concrete gedichten van Licht happen waarin de symboliek voor het leren vliegen en landen duidelijk naar voren komt. De mens moet leren om haar eigen ego aan de kant te schuiven en de waarheid onder ogen te komen om zo de verwoesting van de natuur tegen de gaan.
Hoewel de bundel begint met een analyserende en kritische houding tegenover de mensheid en klimaatverandering, gaan de gedichten al vrij snel over naar andere onderwerpen zoals nostalgie, ouderdom, liefde, natuur, reïncarnatie en helen. Deze onderwerpen kunnen als exemplarisch gezien worden voor het pad dat de mensheid net als een individueel persoon afgaat. De mens moet reflecteren, leren en helen voordat zij de problemen van nu helder onder ogen kan komen. Zo schrijft de dichter in het gedicht ‘Wens’ over het overkomen van hopeloosheid van het leven: ‘(…) Blaas het stof van wat hopeloos verloren lijkt, / breng me aan het licht. // Traceer de schade, verbijt je spijt, / doe de schikgodinnen schrikken, / bepleit meer tijd, hier, / bovengronds.’
Du Jardin maakt vaker gebruik van Griekse mythologie in haar gedichten. In het gedicht ‘Eros en thanatos’ oftewel, de god van de liefde en god van de dood, schrijft zij het volgende: ‘Zij zetelt in haar ronde vorm, / donker en zonder gezicht. // Hij zet passen, nadert haar / van waar de wereld wemelt. / Zij blijft onbewogen en dijt uit. (…)’. Het mooie van dit gedicht is hoe je als lezer bij zowel de ‘hij’ als de ‘zij’ de rol van Eros of Thanatos kan invullen. Deze ambiguïteit zorgt ervoor dat je het gedicht opnieuw wil lezen om de verschillende perspectieven in kaart te brengen. Helaas geldt deze vrije interpretatieruimte niet voor alle gedichten in de bundel Licht happen.
Veel gedichten zijn qua betekenis redelijk recht voor zijn raap. Zo bevat het verhaal of de clou van deze gedichten veelal de inhoudelijke betekenis of een bepaalde les voor de lezer, zoals in het gedicht ‘Kiezen’: ‘(…) Iets maken uit niet / en jezelf horen zeggen / dat verliezen kiezen is.’ Deze uitleg of instructie houdt weinig interpretatieruimte over voor de lezer, wat weer ten koste gaat van de poëtische setting die Du Jardin qua vorm weet te fabriceren. Wanneer een gedicht bij een eerste lezing al alles aan de lezer verklapt, dan wordt de lezer weinig geprikkeld om nieuwe dingen te bedenken of om het gedicht te herlezen. De interesse vervliegt wanneer de instructies te helder zijn. Een aantal gedichten voelen daarom inhoudelijk erg timide en veilig geschreven aan en dat is jammer, want de bundel bevat ook gedichten die wel interessant genoeg zijn om te herlezen.
Het prikkelende verhaal over het vliegen en landen van de mensheid valt op een gegeven moment enigszins in herhaling. Zo analyseert het gedicht ‘Op mindere dagen denk ik’ in zekere zin hetzelfde als eerdere gedichten al deden, namelijk dat het vliegen en landen soms lastig is en dat mensen beter naar elkaar en de natuur moeten luisteren: ‘Hoe kunnen we ooit nog zacht landen? / De grond te heet onder onze voeten / beginnen we van de wereld af te vallen, (…) en niemand wil dit orakel verstaan!’ Het gedicht ‘Geen vogel te horen’ is inhoudelijk concreter dan de meeste gedichten omdat het de gevolgen van klimaatverandering benadrukt: ‘(…) Bossen laaien op, bomen fakkelen af / als vlampijpen, een vuurzee raast over. (…)’. Helaas rond het gedicht deze observatie af met een weliswaar motiverende, maar ook weinig vernieuwend einde: ‘(…) Met verdorde handen, met vingers van sprokkelhout / schrappen we het doemscenario. / Omdat het moet. / We blijven vliegen.’ De lezer krijgt mee dat we klimaatverandering moeten oplossen en dat we moeten doorgaan met vechten voor de natuur en voor elkaar. Ik snap dat we moeten blijven vliegen en de hoop niet op moeten geven etc, maar het zou mij meer boeien wanneer het gaat over hoe of waarom we blijven vliegen. Wat is het vliegen überhaupt? Op wat voor grond kunnen we nog landen? Er zijn zoveel interessante perspectieven die onontgonnen in de gedichten achterblijven. Tevens zijn deze gedichten veelal met een activistische houding geschreven, maar houden ze, net als het gedicht ’Geen vogel te horen’, te veel afstand van de materie en/of het persoonlijke om krachtige, impactvolle statements te maken. Zo voelen deze gedichten meer als een peptalk die mooi en beeldend geschreven is, maar inhoudelijk weinig nieuws toevoegt.
Los van de kritiekpunten, heeft Du Jardin een fijne, herkenbare stijl die vormtechnisch misschien niet altijd heel vernieuwend is, maar wel goed in elkaar zit. Ieder gedicht heeft een helder ritme dat zowel lezend als sprekend goed werkt en qua klank aangenaam klinkt. Vooral haar meer persoonlijke gedichten zijn soms ontroerend en weten regelmatig een glimlach op het gezicht van de lezer achter te laten. Daarnaast creëert Du Jardin mooie beelden die het voorstellingsvermogen van de lezer doen prikkelen, zoals in het gedicht ’Gedoemd’: ‘(…) Nu zwerft ze over de ijzige vlakte, / niemand die haar ziet / behalve als stip in de verte.’
De bundel is gevuld met kwalitatief prima gedichten, maar is inhoudelijk niet heel vernieuwend. Het bevat interessante uitgangspunten en observaties die helaas nooit tot hun volle potentie worden uitgewerkt. Een dosis vrijheid van interpretatie en wat ambiguïteit in de gedichten zou de lezer een diepere en interessantere leeservaring kunnen bieden. Aan de andere kant houden sommige dichters en lezers nu eenmaal meer van de afgebakende bekendheid en daar is eigenlijk ook niks mis mee.
____
Hedwig Du Jardin (2023). Licht happen. Uitgeverij P, 64 blz. € 18,00. ISBN 9789464757132