Jaap Bos (1961) houdt ervan om wat in de bergen te wandelen want dat is goed voor z’n ziel, denkt ‘ie. Hij is een liefhebber van de poëzie van Patricia Cavalli, Paul Celan, Hugo Claus, en van het werk van Max Beckmann, Anselm Kiefer en expressionistische grafiek in het algemeen. Hij schreef een aantal boeken, waaronder het meest recent een over de telepaat Eugen de Rubini (De volgeling, samen met Friso Hoeneveld).
Bos is opgeleid als psycholoog en in zijn werkzame leven verbonden aan de Universiteit Utrecht, afdeling sociale wetenschappen.
–
Ik hou van alles wat hemelsbreed
op zeven km van mij verwijderd is
Benader nabijheid
–
Laten we oud worden, zo oud dat niemand ons nog herkent
Vergeet de jaren die in onze achtertuin liggen
Ongebruikt en onbeheerd
–
Dit is wie ik wilde zijn voordat ik wist wie ik was
Men kan altijd nog een kamer binnenkomen
met één gebalde vuist voor het gelaat
–
Als in een droom, als in een zucht
als in een vergelijking waarin jij de a bent
(onbekend) en de x (nog nader te bepalen).
–
Je mond geopend, alsof je iets wilde zeggen.
–
Weldra zullen de scherven terugvallen
in hun oorspronkelijke vorm
Het zal schitterend zijn
Denk aan die dag, middenin de winter
Het was laat maar nog licht
Het was koud, het werd al
avond, dan weer ochtend, en het was
doodstil – dat geluid
Duizend rotganzen daalden neer
in een beijzeld weiland.
Hoorde je dat niet?
–
Stralsund, stad aan de Oostzee
Zesentwintig jaar geleden
zou ik van wal zijn gestoken
want ik geloofde in de zee
–
Amper kon ik zeilen, spreken had ik net geleerd
Een wakend hart, brak als het water
De hemel een glooiend landschap
Het achterland reeds verlaten
–
Ik dacht aan het zout op je huid
en ook de regen
Ik kwam om afscheid te nemen
Er kwam iets tussenbeide
Ik kwam om iets recht te zetten
I should come with smallpox
and blood in my eyes