LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Matsuo Bashō – Verzamelde haiku’s

5 feb, 2024

De haiku’s van een Japanse meester binnen handbereik

door Jeanine Hoedemakers




Masho Bashō (1644 – 1694) was afkomstig uit een verarmde samoeraifamilie. Hij vestigde zich als dichter in Edo (het huidige Tokyo), waar hij veel leerlingen had.

Jos Vos (1960) is de vertaler van Verzamelde haiku’s, hij doceerde van 1985 tot 1995 Engels en Nederlands aan twee Japanse universiteiten. Daarna verhuisde hij naar Engeland, waar hij klassiek Japans studeerde. Hij heeft heel wat vertalingen op zijn naam staan, o.a. Het hoofdkussenboek (2018); de volledige vertaling van het elfde-eeuwse meesterwerk van Sei Shōnagon. Plus De kunst van het nietsdoen (2020); een volledige vertaling van Kenkō’s klassieke essaybundel Tsurezuregusa uit de veertiende eeuw (brontaal Japans).

De omslag van het boek met de verzamelde haiku’s van Bashō is erg mooi en is een verdienste van Evelien Doornebal. Ofschoon ik als kind natuurlijk niets wist van Bashō of zijn haiku’s, voerde het boek me onmiddellijk terug naar mijn jeugd. Mijn reactie was namelijk exact hetzelfde als dat van het blije meisje van toen wanneer het een nieuw boek kreeg. Pakken, eraan ruiken, neerleggen, vanaf een afstand bekijken, weer pakken, enzovoort. Destijds deed ik dat vooral omdat ik het anders te snel uit zou hebben, in feite dus om dat gevoel van blijdschap vast te houden. Bij dit boek vol haiku’s en wetenswaardigheden hoef ik daar niet bang voor te zijn. Niet alleen ik was blij met het boek, ook op facebook zag ik bij verschillende haikuvrienden de vreugde over deze uitgave langskomen.

Het boek brengt Bashō dichterbij, hij verandert in een dichter waarmee je aan tafel zou willen/kunnen zitten. Omdat je zelf een haikudichter bent en omdat veel van de haiku’s van Bashō ook heel goed in onze tijd passen. Iets waarover heel fijn van gedachten kan worden gewisseld. Zelf zou ik hem bijvoorbeeld vragen of het wel zo belangrijk is dat ik als lezer weet voor wie hij de haiku schreef, waarom of wanneer. Moet een haiku niet simpelweg voor zichzelf spreken? Overigens zou ik dat niet als een kritische vraag bedoelen waarmee ik hem voor het blok tracht te zetten, ik zou het vragen omdat het iets is wat ik heel belangrijk vind. Zou het niet geweldig zijn dat hij me aan zou kijken, nadenkend, observerend en dan zou antwoorden dat het een het ander niet hoeft uit te sluiten. Waarop ik dan knik, een beetje blozend omdat ik dat wel weet en het ook vind, maar het van hem wilde horen en tegelijkertijd me nietig voel omdat hij me misschien onderschat en iets milds denkt over de leerling die nog een weg te gaan heeft.

Zo’n haiku die in 2024 geschreven had kunnen worden staat op pagina 377:

744

Een ommetje

Onderweg kun je
ze tellen: villa na villa
Pruimenbloesems en wilgen.

Me beperken tot het citeren van enkel haiku’s is onvoldoende. Bij elke haiku staat beschreven hoe de haiku ontstond, waar Bashō op dat moment was en met wie, plus een uitleg van gewoontes en betekenissen. Vandaar dus de vraag die ik hem zou stellen als hij tegenover me zat. Om duidelijkheid over de reis van Bashō te krijgen en en dus het boek te verschaffen, eerst iets over de inhoud van het boek. Uit de begeleidende brief die bij het boek zat citeer ik de volgende woorden:

‘Matsuo Bashō is een van ’s werelds grootste dichters. Zijn schijnbaar eenvoudige poëzie is doordrongen van natuurbesef en vergankelijkheid, maar ook van het tragische verloop van de Japanse geschiedenis. Zijn haiku’s zijn daarnaast aangrijpende getuigenissen van een reiziger zonder thuis.’

Het boek begint – nuttig en voor de hand liggend – met een inleiding, ik citeer de beginregels waarmee onmiddellijk een van de grootste misverstanden uit de wereld wordt geholpen: ‘Bashō is een van de grootste Japanse dichters, en hij is ongetwijfeld de geliefdste, maar buiten Japan bestaan er veel misverstanden over zijn persoon en zijn werk. Zo lees je geregeld dat hij een zwervende monnik was, en dat hij ‘zen-poëzie’ schreef – twee beweringen die niet stroken met de feiten.’ Een paar jaar geleden hoorde ik tijdens een lezing dat de informatie dat Bashō uitdrukking gaf aan ‘zen-momenten’ pas na de Tweede Wereldoorlog werd verspreid door o.a. critici als Blyth en Kenneth Yasuda. De naam Blyth kwam langs in de lezing, de tweede naam las ik in de inleiding. De lezing werd gegeven door Willy Vande Walle, hoogleraar, auteur, sinoloog en japanoloog.

Na de inleiding volgen achtereenvolgend: een verklarende woordenlijst, jaargetijden en kalender, spelling, familienamen, maateenheden en plantennamen. Dan volgen de haiku’s waarna er nog een bibliografie volgt, een beknopt overzicht van Bashō’s reizen, kaarten en regelregister.

Het is absoluut geen boek om snel even te lezen, in principe is het studiemateriaal. Als recensent realiseer ik me continu mijn achterstand voor wat de Japanse taal betreft. Het is voor mij dan ook vanzelfsprekend dat ik me op de vlakte houd en me beperk tot het citeren van haiku’s, waarmee ik kan laten zien waarom ze zo sterk zijn. Ook zonder ze vast te nagelen aan de tijd waarin ze ontstonden. Hierin blindelings vertrouwend op de vertaler.

Een haiku op pagina 67 met de verklaring eronder:

66

Daar heb je het dan,
daar heb je het eindelijk
oudejaarsavond

Narinikeri narinikeri made toshi no kure

‘De charme van dit luchtige gedicht schuilt erin dat juist nō-spelen (zoals Het vollersblok van Zeami) vaak werden afgesloten met de simpele herhaling van het koppelwerkwoord narinikeri (hier vrij vertaald als ‘daar heb je het dan’).’

Op dezelfde pagina een haiku uit het jaar 1677, ik citeer hem met de verklaring erbij.

67

Dennentakversiering:
Dertig jaar verstreken
In één nacht?

Kadomatsu ya omoeba ichiya sanjunen

‘Met Nieuwjaar wordt de buitenpoort (of de voordeur) van een Japanse woning versierd met kadomatsu, dennentakken en bamboehout. Toen Bashō dit gedicht schreef was hij (volgens de Japanse manier van tellen) vierendertig. Op de achtergrond speelt een legende over Sugawara Michizane (zie nrs. 57 en 58): die verscheen na zijn dood aan het zoontje van een shinto-priester met de eis dat er een heiligdom aan hem zou worden gewijd in Kitano, ten noorden van de toenmalige hoofdstad. In één nacht verrezen daar duizend dennen.’

Van haiku ’66’ schuilt voor mij de charme in het speelse taalgebruik. Bij haiku ’67’ kan ik genieten van het beeld dat de haiku bij me oproept. De begeleidende tekst is verrijkend, maar ontneemt me dat beeld niet.

Met de voorbeelden wil ik niet de indruk wekken dat Bashō een speels en eenvoudig dichter was. Ik kan met heel veel voorbeelden deze recensie aankleden en het tegendeel aantonen. Wat ik gedaan heb om een gedegen recensie te kunnen schrijven is bladeren, proeven en lezen. Allengs drong het besef zich weer eens aan me op dat we ze nodig hebben; schrijvers met de nodige kennis en bezieling waaruit dit soort boeken voortkomen. Het zijn van die publicaties waarvoor de schrijver ervan dankbaarheid verdient. Immers, dankzij deze prachtige uitgave ligt het leven en werk van Bashō in je eigen taal binnen handbereik. Wat een cadeau!

Ter afsluiting, een haiku op pagina 167 uit 1687 zonder de begeleidende tekst:

283

Zeg, dorpskinderen
Niet álle pruimentakken afbreken
Voor ossenzwepen.

____

Matsuo Bashō (2023). Verzamelde haiku’s, vertaald, ingeleid en toegelicht door Jos Vos. Uitgeverij Athenaeum, 416 blz. € 35,00. SBN 9789025316501

     Andere berichten