LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Een dag om te plukken

31 mrt, 2024
door Jan van der Vegt

 

Toen ik in januari de nieuwjaarswensen opruimde, realiseerde ik me dat 2024 een schrikkeljaar was: dan moet de tijd op 28 februari te middernacht schrikkelen om op 1 maart uit te komen: letterlijk ‘iets overslaan’, in dit geval een grotere stap doen dan anders, want er is een dag tussen geschoven. Dat krijg je als je de kalender op het zonnejaar en op de maankering wilt baseren.
We versturen jaarlijks plichtmatig onze heilwensen, maar is die 29e februari niet ook iets om je relaties vierjaarlijks plezier of sterkte mee te wensen? Ik vond dat daar zeker een gedicht bij zou passen. Zelf kon ik niets zinnigs over dat schrikkelen in maat of rijm omzetten en Google had niets bruikbaars in de aanbieding. Toen schoten mij die twee onsterfelijke woorden van Horatius te binnen: Carpe diem, Pluk de dag.
Dat zou bij deze wens betekenen: heb plezier van dat extraatje dat je te danken hebt aan de herziene kalender die Julius Caesar in 45 voor Chr. instelde. Quintus Horatius Flaccus leefde in die tijd, hij was twintig toen de juliaanse kalender werd ingevoerd, die wij na vele aanpassingen nog steeds gebruiken, sinds 1582 onder de naam gregoriaanse kalender, met schrikkeldag en al.

Na een teleurstellend militair avontuur in zijn jonge jaren hield Horatius zich buiten de politieke twisten. Hij beminde vele geliefden, werd vriend en gunsteling van keizer Augustus en vergaarde roem met zijn gedichten, oden en epoden, die hij verzamelde in de vier boeken van zijn Carmina. Het is de elfde ode in het eerste boek die ik uitkoos om mijn schrikkelwens op te luisteren. Ze telt maar acht regels. Ik stofte mijn Latijn af en legde er drie vertalingen naast: die van classicus Piet Schrijvers in diens imposante editie van Horatius’ Verzamelde gedichten. Dan de versie van de Engelse dichter W.G. Shepherd (1935-2012) en die van de Italiaan Mario Ramous (1924-1999). Die twee dichters waren, net als Schrijvers, ervaren vertalers van klassieke poëzie uit de Oudheid. En zo’n Italiaan zit nog het dichtst bij de bron.

‘Tu ne quaesieris scire nefas …’ zo begint de ode in statig Latijn, ‘Je hoort niet te onderzoeken [want] weten is zondig …’ Dit is gericht tot een zekere Leukonoë. We weten niet wie dat was, want deze vrouwennaam komt alleen in deze ode voor. Was het een spotnaam voor een van Horatius’ geliefden? Het is Grieks: leukos noos, blanke geest. Zij mag niet, vindt hij, proberen er achter te komen welk levenseinde de goden aan hem en haar hebben toegedacht (‘quem mihi quem tibi finem di dederint’). Kennelijk heeft de blanke ziel dat in haar onnozelheid trachten uit te vinden met ‘Babylonische berekeningen’ zoals Horatius ze noemt. Wij zouden zeggen: astrologie en horoscopen. Hoeveel winters we de zee nog op de kust horen beuken, verdiep je daar niet in, zo maant hij haar. Onze tijd is kort, laat het aan de goden over, pluk de dag en maak je geen illusies over wat morgen gebeurt.

Met een tekstgetrouwe vertaling kon ik toch niet zoveel beginnen voor mijn schrikkelwens. Ik zou die in nog geen dertig exemplaren verzenden naar verwanten en vrienden, en niet naar dames die ik Leukonoë kon noemen. Ik koos daarom maar voor het amicale ‘m’n beste’. Ik zat ook met dat ‘scire nefas’, dat me aan de Bijbelse paradijsmythe deed denken, waarin het ‘weten’ aan de mens verboden werd. Voor Horatius gold dat je de goden niet in de kaart mocht kijken. ‘We may not know’ is een afgezwakte maar correcte versie bij Shepherd. Het ‘non è lecito’ van Ramous is scherper: niet geoorloofd, onwettig. Schrijvers noemt weten ‘slecht’. Preekt Horatius vrome berusting? Of zou hij bedoelen dat onderzoekingen als die van het meisje L. schadelijk voor de levensvreugde waren? Je gaat er immers van tobben. Ik waagde het maar er zoiets van te maken, al wist ik dat deze dichter zijn goden respecteerde.
Je hoort in de taal hoe de zee ‘debilitat pumicibus’, breekt op het puimsteen. Puimsteen, poreus vulkanisch materiaal waarmee de kusten van de Tyrrheense Zee vol liggen. Ik twijfelde want zulke rotsen houden toch geen stand. Vertaler Ramous laat het in het midden, bij Schrijvers en Shepherd zijn de rotsen van puimsteen. Maar mijn woordenboek stelde me gerust: ‘pumex’ kan ook lava betekenen. Lavarotsen kunnen de botsing met de stormachtige zee toch beter weerstaan, nam ik aan.
In de slotregels is sprake van de ‘invida aetas’, de jaloerse tijd, die vlucht. Ramous kiest hier voor ‘wrokkige tijd’, Shepherd veralgemeent het, ten koste van de personificatie, tot ‘Life ebbs’. Schrijvers houdt het bij ‘jaloers’. Maar waarom zou de Tijd, machtiger dan wij allen bij elkaar, jaloers of wrokkig zijn? Ik koos voor ‘inhalig’, om de tweeduidigheid en om de herinnering aan het schitterende sonnet van Hooft over de Tijd en diens ‘hete honger’.
Deze ode speelt mij al sinds de schooljaren af en toe door het hoofd, en dat was te danken aan de flonkerende overpeinzing die Couperus eraan wijdde in zijn bundel Korte arabesken. Daarin verving hij Vondels versie van ‘Carpe diem’ (‘Neem den huidigen dagh waer’) door de letterlijke vertaling ‘Pluk den dag’. Die is gemeengoed geworden, en ze is ook onverbeterlijk. Ik nam haar graag over. Schrijvers koos er eveneens voor. Bij mijn twee andere ongevraagde begeleiders verbleekt het beeld tot ‘geniet van de dag’ (‘goditi il presente’) en ‘seize each day’. Hoewel ‘grijp de dag’ ook wel iets heeft.

Zo werd het een bewerking waar menig classicus ernstig de wenkbrauwen bij zou fronsen, maar waardoorheen ik de schim van Horatius, mocht die zich vertonen, in de ogen durf te kijken:

Vraag je niet af – dit te weten is schadelijk – wat de goden
voor mij en jou als levenseinde hebben bepaald, m’n beste, en verdiep je niet
in de sterrenwichelarij, zodat je, wat er ook gebeurt, het beter verdragen kunt.
Hetzij Jupiter ons nog méér winters gunt, hetzij deze de laatste is
die de Tyrrheense Zee op de lavarotsen doet breken,
wees wijs: laat de wijn vloeien en snoei de hoop op later tot een korte tijdsnede in.
Terwijl we praten, vervliegt de inhalige tijd.

Pluk de dag en vertrouw allerminst op morgen.

 

Bronnen:

Horatius, Verzamelde gedichten. Uitgegeven, vertaald, ingeleid en van aantekeningen voorzien door Piet Schrijvers. Groningen 2003. Tweetalig.
Horace, The Complete Odes and Epodes. Translated with notes by W.G. Shepherd, with an introduction by Betty Radice. London (Penguin) 1983.
Orazio, Odi Epodi. Introduzione, traduzione e note di Mario Ramous. Milano 1992. Tweetalig.
De Latijnse tekst van de ode en een anonieme vertaling staan in het lemma Horatius van Wikipedia; daar staat ook de afbeelding, een fantasieportret van Horatius, van de hand van Anton von Werner (1843-1915)

 

 

 

 

 

 

     Andere berichten

Bij de rozen

door Rogier de Jong   ‘Zij zijn voor sterven en vergaan geboren,’ zo dacht ik vluchtig toen ik bij de rozen was. Maar schrok, en...

Gedichten over lesgeven

door Ko van Geemert     Van jongs af aan heb ik geen doktertje maar onderwijzertje gespeeld. We hebben het over de jaren...

Geen gebrom van oude heren

door Jan Loogman     - Het werd, het was, het is gedaan schrijft Vasalis. Oude mensen blikken terug op hun leven en denken over...