door Wopke van der Lei
Bij leven gefascineerd door dood & wat daar zoal bij komt kijken, werd in 1998 de niet oud geworden dichter, schrijver en vertaler Hendrik van Teylingen (* IJmuiden 1938) bijgezet op de idyllische begraafplaats Huis te Vraag in Amsterdam-Zuid. Min of meer clandestien, want deze graftuin, die Van Teylingen in 37 sonnetten had bezongen, was toen al tientallen jaren gesloten voor lijkbezorging. Het lukte de nabestaanden zijn urn nabij de centrale gedenksteen te begraven. Daarin was eerder reeds het openingsgedicht van zijn gelijknamige bundel gegraveerd.
In 1966 debuteerde Van Teylingen met de bundel De baron fietst rond. Ed Hoornik had minder dan een dag nodig om het dichterschap van Van Teylingen te bevestigen. “Een echte dichter van de dood,” stelde hij opgewonden vast. Daarbij beperkte de nieuwe dichter zich niet enkel tot de sterfelijkheid van de mens, zo blijkt uit de volgende twee kwatrijnen:
–
exit testudo graeca
Eind mei werd besloten dat Basjes
Winterslaap lang genoeg geduurd had.
We groeven hem uit, veegden de aarde
Van zijn grijze schild, schudden hem wat,
Maar kregen hem niet wakker. Waarna
We hem van aldoor groter hoogte plat
Op het zeil lieten vallen, telkens
Iets luider, waarna in het vuilnisvat.
–
–
Van Teylingen varieerde graag op hetzelfde thema:
–
Linda-Lou
Mijn Linda-Lou verblijft onthecht
en roerloos in een gladde kist.
Twee cent zijn op haar blik gelegd.
Naar mij wordt – naar ik lees – gedregd.
Men heeft haar lichaam opgevist
nabij Terhorne, in de mist.
In kleine letters staat gezegd
wat men vermoedt en zoal gist.
Laat ze maar raden, Linda-Lou.
Wijzelf weten het best hoe moe
we elkaar waren, God nog aan toe.
Ik vouw de krant op en betaal
twee Bokma’s, telefoon en maal.
Mijn regenjas. Mijn hoed. Mijn sjaal.
–
–
Dit gedicht illustreert toon en thematiek van heel zijn fictionele werk: vrolijk, ironisch, humoristisch en inderdaad, de dood ligt altijd op de loer. Schijnbaar achteloos vult de vormvaste Van Teylingen zijn sonnetten met fraaie verzen, rake formuleringen en verrassende associaties.
In de zeventiger jaren raakte Van Teylingen, zoals veel van zijn generatiegenoten in de ban van oosterse filosofieën en godsdiensten. Hij sloot zich aan bij de Nederlandse Hare Krishna-beweging maar die combinatie was geen lang leven beschoren. Later begon hij met dezelfde toewijding aan Krishna een eigen Chaitanyagemeenschap waarvoor hij onder zijn nieuwe naam Hayeshvara Das veel vertalingen van spirituele teksten heeft aangeleverd. Zijn wereldveranderend inzicht vormde overigens geen beletsel voor nieuwe fictionele proza- en poëzieuitgaven. Wel nam hij afstand van dichtwerk als het eerder geciteerde Linda-Lou, omdat de daarin ironisch beschreven uitzichtloosheid van het bestaan – de dood berooft ons van het leven – niet meer overeenstemde met Van Teylingens nieuw verworven inzichten omtrent reïncarnatie en eeuwigheid. Ondanks die veranderde kijk op het Absolute, liet hij zijn beproefde thematiek niet los. Zijn laatste poëzieproject Huis te Vraag (1998) was weer funerair en beschreef de graven van de geheel door varens, klimop en grassen overwoekerde Amsterdamse begraafplaats, maar nu wel “door grijze zon beschenen,” om Bloem te citeren.
Ik heb het gedicht Enig kind, veertien versregels over twee zinnen maar weer eens opgezocht:
–
Enig kind
’t Familiegraf werd ingericht
Toen dochterlief kwam te overlijden
Als wilden ze nooit van haar scheiden,
Haar ouders, in hun zoete plicht
Hun enig kind te begeleiden
Naar ’t onvergankelijke licht
Waarin, zoals het Boek bericht,
Elk vrij is van het aardse lijden…
Maar zie, na ’n dikke tachtig jaren
Ligt ze nog moederziel alleen –
In Godsnaam, wàt ging er verkeerd?-
Ja, moederziel alleen te staren
In ´t stikkedonker om zich heen,
Stil Stieneke van Stevensweert.
–
–
Gedichten roepen vragen op, ook (of misschien júist ook) als de kwaliteit te kort schiet. Van dat laatste is hier geen sprake. In dit gedicht stelt de dichter zélf, vanuit zijn fictionele omgeving expliciet de vraag: In Godsnaam, wát ging er verkeerd? Dat willen wij ook wel weten. Close reading formuleert vragen, die de lezer vervolgens moet beantwoorden. Alleen hier werkt dat niet. En de dichter zelf weet het antwoord ook niet.
Nu stellen dichters wel vaker onbeantwoorde vragen: waarom ben ik zo droef, hoe kom ik aan die waanideeën en hoe kom ik er vanaf, is er wel plek voor mij in het Koninkrijk en waarom kan ik jou niet vergeten? De vragen vormen dan de essentie van het gedicht. Hier verwijst het gedicht naar een werkelijkheid buiten de tekst, naar een niet-fictionele realiteit. En dat schuurt. Een lyrische ik kan normaal niet ter verantwoording worden geroepen. Maar hier kunnen we wel wat doen: we zouden kunnen onderzoeken wat er met de ouders van Stieneke is gebeurd. Het meisje zelf is hier een ornament uit een werkelijkheid die we wél kunnen bevragen.
Dat onderliggende mysterie boeide mij niet alleen, maar mijn leerlingen ook, misschien nog wel meer dan de tekst zelf. Het graf was al tachtig jaar oud, lezen we. De ouders van het kind konden aan eind van de twintigste eeuw niet meer in leven zijn. Waarom lagen ze dan niet in dat graf?
Een kolfje naar de hand van fantasierijke scholieren met op de achtergrond de veilige, natuurlijk alleswetende leraar. De antwoorden vlogen door het lokaal: echtscheiding, faillissement, de grafrechten niet betaald, emigratie, een nieuwe start, oorlog, bombardement, jodenvervolging, collaboratie, misschien waren de ouders er wel begraven, maar hadden de nabestaanden de tekst niet aangepast. Van alles passeerde de revue. Hoe mist een mens het voor hem bestemde graf? Ook de leraar wist het niet.
Ik heb wel even gezocht, maar het telefoonboek bijvoorbeeld bood geen soelaas. In heel Amsterdam lijkt de naam Van Stevensweert nu niet meer voor te komen. In Amstelveen ook niet. Op het internet googelt Stevensweert wel voorbij als Limburgs dorp, met het vast daaraan verbonden (en interessante) arrest Kantharos van Stevensweert maar daar blijft het bij. De naamlijst van bij de holocaust omgekomen joden vermeldt geen (Van) Stevensweert en ook de lijst van Nederlandse oorlogsslachtoffers brengt ons niet verder.
Misschien kan de burgerlijke stand helderheid verschaffen, misschien weet u het antwoord. Hoe dan ook, het gedicht verandert er niet door. Onbeantwoorde vragen horen bij het leven. Het onbeantwoord blijven van deze specifieke vraag boort misschien wel een tweede betekenislaag in het gedicht aan, die aan het mysterie van het leven zelf raakt.
afbeelding © DeSlegte
–