Poëzie als fine tuning
door Ivan Sacharov
–
–
Een debuutbundel heeft altijd iets extra’s. De handtekening van de dichter is nog onbekend. De karakteristieke ophaaltjes en buiginkjes in zijn lijnvoering moeten nog ontdekt worden. Het volgende gedicht komt uit de bundel Trilling van Rense van Aarnhem:
–
Lege stoelen in de kamer.
Voor niemand in ’t bijzonder.
–
Gewoon
voor als er iemand zitten wil.
Daar zijn ze voor gemaakt.
–
Ertegenover hangt een spiegel,
zodat degenen die gaan zitten
zich goed kunnen bewonderen.
–
Want zeg nou zelf: wie zit er
in een lege stoel?
Op het eerste gezicht een niet al te moeilijk, rond gedichtje. ‘Rond’, omdat de eerste en de laatste regel mooi in elkaar haken en de hele tekst maar één metafoor beslaat. Toch zit er een subtiel deukje in dit cirkeltje. Een karakteristiek stukje handtekening? De dichter schrijft niet dat degenen die ‘zitten’ zich goed kunnen bewonderen, nee, degenen die ‘gaan zitten’! Heel wat anders. Een stoel is strikt genomen nog leeg terwijl iemand die ‘gaat zitten’ zich bewondert. Ongeveer zoals leven een vorm van gaan is, terwijl we aan zelfreflectie doen. Een beetje gek misschien. Maar er zit logica in om het zo voor te stellen. Tijdens ons leven kunnen we onszelf bewonderen. Dat lukt niet meer zo goed als we dood zijn. Als we niet meer ‘gaan’, en in feite ‘niemand’ zijn (dus). Zoals niemand in een lege stoel zit. Niemand in het bijzonder, uiteraard, want niemand is iedereen die dood is en uiteindelijk een lege stoel achterlaat. Kijk, zo blijkt dit onschuldig ogend versje toch nog existentieel.
Wat verderop in het eerste hoofdstuk (met de titel ‘KLOPPEN’, ook in de betekenis van ‘aankloppen‘) staat:
–
De wereld vormt zich naar de kinderkamer.
Geen weet van welk land of wat dan ook
geen vlag, nee, nooit gehad.
–
De posters liegen niet.
Wat men hier aan de muren ziet
is wat je nooit gezien hebt.
–
De kamer zit van binnenuit op slot.
De sleutel ooit onder de deur
door weggeschoven.
–
Geen vinger lang genoeg
om daar nog bij te komen.
Ook hier weer interessante regels. De eerste regel al, die het eigenlijk omdraait. Want vormt zich de kinderkamer niet naar de wereld? Maar misschien heeft de dichter toch gelijk: op het verleden bouwt zich onze toekomst (zoals in een verzadigde vloeistof iets zich uitkristalliseert om één kristaldeeltje). En dan de tweede strofe: ‘posters liegen niet’, nee, zeker niet. Wie jong is, heeft nog niet veel gezien. Dus is het heel goed mogelijk dat een poster in een kinderkamer iets toont (en blijft tonen) wat degene wiens kamer het is nog nooit gezien heeft, zelfs al ziet hij het voor de honderdste keer op de poster. De derde strofe is misschien het meest interessant. De kamer zit van binnenuit op slot. Dat kan zoiets betekenen als: de kinderkamer (de tijd van onze kinderjaren) kan als volwassene niet meer worden betreden. Onder de deur door – onder al het meegemaakte door – is de sleutel ‘ooit’ weggeschoven. Weggeschoven waarnaartoe? Naar het verleden, zoals de tijd voortdurend doet. We kunnen als we volwassen zijn de sleutel niet meer pakken. Zelfs niet als we geniepig lange vingers hebben. Prachtig!
Zijn er ook kritische kanttekeningen te maken? Ja, zoals iedere handtekening stukjes bevat die saai zijn, zitten er ook in deze bundel plekken waar de karakteristieke lijnvoering het af laat weten. Ik ga ze niet citeren, maar in gedichten als ‘IETS ANDERS’ en ‘GRAFREDE’ gebeurt weinig. Misschien te weinig. En dat lijkt ook te gelden voor:
–
Soms wil je dat het oorlog wordt,
er iets beweegt.
–
En als de zwaarden zijn gebroken,
paarden theatraal ter aarde storten,
–
stieren over lijken lopen
in een modderig palet,
–
verlangt niemand nog naar oorlog.
Zoekt men
–
het kraaien van de haan.
Ondanks een poging schilderachtig te zijn, doet dit gedicht het beroemde schilderij van Picasso niet echt veel eer aan. De haan niet te na gesproken, die mogelijk voor een nieuw begin staat. Als uiting van geweld lijkt het gedicht wel op zijn plaats in het 2de hoofdstuk van de bundel: ‘BREKEN’. Maar om te breken moet er eerst iets bewegen. Bij de lezer, wel te verstaan. Het blijft wat mij betreft te veel bij willen.
Nu ik het toch over hoofdstukken heb: de bundel heeft er vier: ‘KLOPPEN’, ‘BREKEN’, ‘HELEN’ en ‘LUISTEREN’. Inderdaad, in een redelijk logische volgorde, wat de eerste drie betreft. ‘LUISTEREN’ is dan weer iets wat men in dit rijtje niet per se verwacht. Maar wellicht helpt het voor het luisteren als iets gebrokens wordt geheeld. Een gedicht uit het laatste hoofdstuk, een van de fraaiste:
–
Wil je me zien als je me aankijkt?
Stop dan
–
met alles waar je steeds mee doorgaat,
met alles waar je best van weet
dat het niets is.
–
Ga verder waar ik was gebleven,
met jou, met leven,
met niet vooruitkijken, niet even,
–
met niet vergeten dat vergeten
loslaten omhelst,
met voelen dat alles wat vervliegt
–
zich niet meer aan je bindt,
tot je ontbindt tot wie je bent:
een trilling, een moment.
De bundeltitel verklaard: een trilling is wat wij zijn, in onze meest ontbonden staat. Ontbonden in de betekenis ook van ‘alleen’, en ‘op zichzelf staand’. En nu realiseer ik me opeens dat ik de gedichten misschien teveel apart heb gelezen. Teveel als individuen. De dichter probeert in deze bundel een verhaal te vertellen. En dat knoopt deze gedichten aan elkaar. Ook de mindere. Een verhaal dat niet lijnrecht verloopt, maar zwabberend. Een beetje als een trilling met een lage (trage) frequentie dus. In het gedicht ‘ZOALS HET GAAT’, zelfs zo traag als de getijdenwerking van de zee. ‘Zo laat het één het ander zijn’, laat de dichter ons daarin weten. Fraai opgemerkt! Niettemin komen voor mijn gevoel veel gedichten toch als individuen over. Wellicht ontstaat dit gevoel ook een beetje door het verlangen naar alleen zijn dat hier en daar uit deze poëzie spreekt. In het gedicht ‘WANNEER JE WEGGAAT’ zelfs letterlijk: ‘Je wilt wel naar het strand, maar / was je maar alleen’.
Maar ook wat dit betreft is er in de bundel sprake van ambivalentie, ‘getijdenwerking’, of zo men wil van een ‘trage trilling’: in het boven geciteerde gedicht ‘REFLECTIE’, wordt het contact niet geschuwd. Integendeel: het hele gedicht kan worden opgevat als een aanwijzing om tot contact te komen! Is doorbreken van isolement het echte thema van deze bundel? Merkwaardig genoeg lijkt in dit gedicht contact alleen mogelijk door isolatie. Door het moment (dat wij zijn) te isoleren van de tijd die eraan vooraf gaat en de tijd die erna zal komen. Het pure moment als een perfecte speaker. Heel toepasselijk in een hoofdstuk dat ‘LUISTEREN’ heet! Nou ja, behalve een extreme dosis mindfulness, zit er in dit gedicht ook een vingerwijzing naar planners. We voelen vaak de behoefte om dingen in ons leven te plannen. Plannen is vooruitzien, nietwaar? Maar plannen is daardoor ook vaak een voorbij-gaan-aan, of eigenlijk: een blind zijn voor. ‘Life is what happens while we are busy making other plans’, zei, geloof ik, John Lennon al. Plannen stimuleert kijken. Maar om het leven echt te ervaren is kijken niet genoeg. We moeten zien. De eerste regel van het gedicht maakt al duidelijk dat er een verschil is tussen die twee. En de daarop volgende regels moedigen op een haast sjamanistische manier aan om met alles te stoppen waar we mee bezig zijn, om maar te komen tot zien. Mooi paradoxaal is de regel ‘niet vergeten dat vergeten loslaten omhelst’. En wat daarop volgt is zelfs fantastisch: ‘voelen dat alles wat vervliegt zich niet (meer) aan je bindt, tot je ontbindt tot wie je bent’ (haast suggererend dat alles wat vervliegt ophoudt te vervliegen door jezelf te worden). We zijn een moment een trilling, volgens dit gedicht. Misschien omdat iets ons als lezers doet trillen. Doordat er resonantie plaatsvindt met wat we lezen. En wat lezen we dan? Poëzie die bevalt… Zeker omdat hij gezet is in de juiste golflengte, de handgeschreven stijl.
____
Rense van Aarnhem (2023). Trilling. Uitgever Anderszins, 70 blz. € 17,50. ISBN 9789492994479