door Simon Mulder
Simon Mulder is voordrachtskunstenaar, essayist, dichter met een grote interesse in het vormvaste gedicht, artistiek leider bij literair theatercollectief Feest der Poëzie en redigeert de Singersteek Serie bij Uitgeverij HetMoet. HetMoet en het Feest der Poëzie werken samen met Meander om elke maand een sonnet uit hun fonds, in het Nederlands of tweetalig in oorspronkelijke taal en Nederlands vertaling, met een korte toelichting door Mulder naar voren te brengen en te omlijsten met verschillende media in de nieuwe rubriek ‘Een wereld vol sonnetten’. De titel is gehaald uit het sonnettenduo vol kritiek op ‘sonnettenbakkers’ door Nicolaas Beets.
Vandaag deel 2:
Sonnet LXI
Twee dingen zijn er die ik niet bevat
En bid dat ik ze nooit ten einde wete,
Die, eeuwig mijn, mij nooit méer zijn bezéten
Dan de’eersten dag dat ik er deel aan had:
Verlangen groeit, een altijd grooter schat,
Uit lust waartoe geen sprankel werd vergeten,
En nieuwe oneindigheden ongemeten
Duizlen voor elke schrede die ik mat:
Twee helle vaten met genâ gevuld,
Die heimlijk in elkander overvloeien
Den schijn van zon en maan die heemlen guldt,
En Gods diep licht waarin zijn zielen bloeien
Naar Liefde, ‘t eind van alles en ‘t begin:
Gods schoone wereld en Uw ziel daarin.
P. C. Boutens (1870-1943)
Uit: Glanzende geheimenis (Uitgeverij HetMoet, 2020)
‘In 1907 verschijnt Verzamelde sonnetten van P.C. Boutens, ‘nu voor het eerst vereenigd uitgegeven’, in zestig exemplaren, gedrukt door Eduard Verbeke te Brugge. Het boek is gezet uit de achttiende-eeuwse Caslon met wijnrode initialen.’ Dit vermeldt het Schrijvers Prentenboek dat over hem uitkwam bij zijn vijftigste sterfjaar in 1993. Het is Boutens ten voeten uit: de strenge Zeeuwse Hagenaar met zijn uniform van snor, brilletje, driedelig pak met vadermoorder (gesteven boord met omgeslagen puntjes), das en speld is een hartstochtelijk bibliofiel. Sommige van zijn bundels verschijnen in slechts enkele exemplaren, op prachtig duur papier, met smaakvol gekozen letter en eindeloos brede marges – daarbij is deze oplage nog aan de ruime kant.
In de aanloop naar het jubileumjaar 2020, zijn 150e geboortejaar, keek ik wat er allemaal te doen zou zijn rond deze dichter. Wat bleek? Niets. Verontwaardigd zette ik me aan het werk, met als resultaat een voorstelling door het Feest der Poëzie, een driedelige podcast met voordracht, anekdotes, vergeten klassieke liederen op zijn teksten, en bij Uitgeverij HetMoet een nieuwe, in zijn Nieuwe Kunst-stijl ontworpen bloemlezing uit zijn werk in een met goudglimmende inkt ambachtelijk gedrukt omslag, getiteld Glanzende geheimenis – vanwege zijn glanzende taalgebruik en meesterschap over de vorm, en het diepe geheim dat in zijn werk verborgen ligt; dat geheim is aan de ene kant een eigenzinnige mengeling van de Platoonse én de christelijke belofte van een verlossing uit deze imperfecte wereld als onze zielen naar de Ideeënwereld cq. de hemel terugkeren, aan de andere kant Boutens’ verbergen van zijn homoseksuele geaardheid.
Boutens, in de omgang vaak een botte egoïst, legt in zijn werk soms een dermate tere, beeldende gevoeligheid aan de dag dat me de tranen in de ogen springen. De liefde bij Boutens, die tussen mensen én die van God voor de mens, is iets waardoor je aangeraakt moet worden, iets wat je niet zelf kunt verwerven – hij verlangt er vreselijk naar, maar hij koestert dat verlangen ook. Ook hierin mengt hij vrijelijk klassieke filosofie en christelijke motieven. Bij Plato kun je je alleen maar openstellen voor het Goede, zodat je dit kunt ontvangen. Zo ook vraagt het Christendom van je dat je openstaat voor het geloof, om aangeraakt te kunnen worden door God. In de christelijke traditie is het ook nog eens zo dat je dit Goede, deze liefde, krijgt hoewel je het als zondig mens niet verdient: deze gift is er een van pure genade. Het geloof is daarbij ook geen rationele overweging, je moet als het ware over de kloof springen die tussen het rationeel denkbare en het geloof gaapt. De Deense filosoof Kierkegaard noemde dat een vertrouwenssprong.
De christelijke variant van deze opvatting kan ik niet helemaal navoelen, maar het lijkt me uitstekend van toepassing op de liefde tussen mensen. Het is een irrationeel iets om je geheel over te geven aan iemand anders, je zo kwetsbaar op te stellen tegenover iemand die je vaak nog niet goed kent, eigenlijk een vreemde. Als iemand die vertrouwenssprong durft te nemen, is dat een gebaar van genade aan de ander, en iets mooiers en ontroerenders bestaat er misschien niet.
Andere gedichten die deze genade prachtig verbeelden heb ik ook in deze bundel opgenomen, met regels als ‘Zoetste verlorenheid waarin wij zijn geborgen,/Steeds uit onszelf gered en tot elkaêr bereid.’ (Domburgsch uitzicht) en ‘Vreugd moet van den hemel dalen/Als de regen in den nacht,/Vullen vlakke en diepe schalen/Boordevol en onverwacht.’ (Laat mij nimmermeer berusten…) Dit laatste gedicht wordt in de genoemde podcast op indrukwekkende wijze voorgedragen door Ramsey Nasr en gevolgd door een monumentale, gepast psalm-achtige toonzetting voor sopraan en piano van Boutens’ tijdgenoot Bernard Zweers. Deze regels hebben me geïnspireerd tot een vierdelige cyclus die antwoordt op elk van de vier kwatrijnen van het gedicht. De Papyrus Private Press onder leiding van drukker Bert Rigters maakt er een kleinood van dat eind september in kleine oplage zal verschijnen met een presentatie met liederen en voordracht, getiteld ‘Hemelse vreugde/Glanzende geheimenis’, in Amsterdam en Den Haag.
Ik reis graag naar schrijversplekken, maar er is wat Boutens betreft helaas maar weinig over om een bedevaartstocht naartoe te ondernemen: zijn geboortehuis in Middelburg is vernietigd tijdens het bombardement in de oorlog, zijn langdurig woonhuis in Den Haag aan de Laan Copes van Cattenburgh gesloopt, zelfs de kostschool Noorthey te Voorschoten waar hij Klassieke Talen gaf is vervangen door een flatgebouw. Op 2 november tijdens Allerzielen draag ik tijdens het evenement Dichter bij de Dood op begraafplaats Oud Eik en Duinen in Den Haag voor bij zijn graf, dat gelukkig wel bewaard is gebleven. Misschien is het gepast dat we hem verder alleen in de etherische hoogten van zijn werk kunnen vinden – toch heb ik daarnaast nog één aards object dat aan hem herinnert. Van Boutens’ hoogbejaarde nicht, inmiddels helaas overleden, kreeg ik bij de presentatie van ‘Glanzende geheimenis’ in 2021 een van zijn dasspelden – die zal bij al deze gelegenheden natuurlijk schitteren in mijn das.
Onlangs ontdekte ik dat er bewegend beeld van Boutens bestaat, uit 1931 (de dasspeld komt daarop niet in beeld). Hij is maar enkele seconden te zien, maar wie weet valt erachter te komen wat hij te zeggen had. De enkele seconden dat Louis Couperus te zien was op de enige beelden die van hem bekend zijn, uit 1923, zijn geanalyseerd door een liplezer. ‘Ja, wat ik wou zeggen, ja, dat heb ik… tja, ik zal me beperken’, zegt Couperus daar, en dan breekt de film af. Charmant, maar weinig verheffend. Misschien is het óók gepast om het verlangen naar Boutens’ enige op film gesproken woorden simpelweg te blijven koesteren.
De presentatie van het antwoordcyclus van Simon Mulder vindt plaats in Den Haag (28 september) en Amsterdam (29 september) met een programma met liederen en voordracht op muziek. Meer informatie in de agenda van het Feest der Poëzie.
Beide bundels kunnen worden besteld via de webshop van het Feest der Poëzie.
De Feest der Poëzie podcast over P. C. Boutens.
Simon Mulder schreef al eerder een Klassieker over een gedicht van Boutens, ‘Morgenlijk verwachten’.
Een live uitvoering van het lied ‘Laat mij nimmermeer’ en een interview met Simon Mulder over Boutens is te zien op het YouTubekanaal van het Feest der Poëzie.
Voor Allerzielen 2024 in Den Haag op 2 november, zie Dichter bij de Dood.
P.C. Boutens is vanaf 00:40 minuten te zien bij het filmjournaal over de bijeenkomst van de PEN in 1931: