De dertigste bundel vol taalhumor
door Inge Boulonois
–
–
Weinig dichters zijn zo creatief en productief als Wim Meyles (1949). In 2020 verscheen zijn vijfentwintigste boek Ietsnut en nu, vier jaar later, kwam zijn dertigste boek uit! Hoe krijgt hij dat voor elkaar? In een interview in Meander onthulde Meyles dat spelen met taal zijn tweede, en soms zelfs eerste natuur is. Deze taalhumorist schrijft korte verhalen, fabels, sprookjes en luchtige gedichten. Tot de laatstgenoemde categorie behoort de nieuwste bundel, Vrolijk en vilein. Als plezierdichter behoort Meyles tot de top: in Emmen werd hij tweemaal uitgeroepen tot Nederlands lightversekampioen.
Op de kleurige cover van Vrolijk en vilein prijkt een volle maan met een heks op een bezemsteel. Een van haar ogen gluurt vanonder de een zwarte punthoed, wat in combinatie met een krullende mond een ietwat snood effect sorteert. De inleiding van het boek verraadt dat Meyles in het onderwijs heeft gewerkt, veertig jaar lang zelfs, want daarin licht hij de toegepaste metra – zeer bondig – toe. (Zijn ‘zilveren’ bundel uit 2020 bevatte minicursussen over plezierdichten en taalspielerei. Die cursussen zijn als gratis E-books op www.hetvrijevers.nl te lezen.)
De hoofdstukken zijn ingedeeld op de specifieke afwisseling van heffingen en dalingen van lettergrepen. De delen worden, evenals in Driemaal daags een vers (2021), voorafgegaan door een tegeltje met een concieze, quasiwijze tekst. Zo staat op Tegeltje 1: ‘Arrogant maakt onbemind / en is ook ongepast. / Wie zichzelf fantastisch vindt, / is meestal een fantast’.
Het eerste deel van Meyles nieuweling herbergt verzen in jambe, de meest gangbare voet. De volgende hoofdstukken bevatten resp. dactylische, amfibrachische, trocheïsche en anapestische exemplaren. Een royaal assortiment aan versvormen – sonnetten, trijntje fops, topo’s, lobbertangen, rondeelachtigen etc. – passeert de revue. Voor de minder in deze materie ingewijde lezer: de formele karakteristieken zijn te vinden bij de extensieve verzameling op Het vrije vers – Vormen. Uiteraard ontbreken in Vrolijk en vilein de door Meyles zelf bedachte vormen als filosofiertjes, kortjakjes, amuses en diverzen niet. Ook kunnen lezers kennismaken met zijn nieuwste vorminventies: de kwarpel en de lobberfop.
De bundel opent met een ‘filosofiertje’, een speelse, humoristische bespiegeling over onze maatschappij: ‘Vrijheid blijheid’.
Wij sluiten in dit landje niemand buiten,
ja, iedereen mag hier zijn mening uiten,
zelfs hij of zij die nooit heeft nagedacht.
Een ‘amuse’ vormt een kwatrijn zonder pretentie tot diepgang, het draait exclusief om taalspielerei. Je kunt het in een restaurant vergelijken met een amuse als appetizer die niet erg vult en vooral smaakmakend is. De clou bevat dikwijls fantasievolle, associatieve rijmen.
–
Een term als ‘Anno Domini’
valt buiten haar scenario.
Ze heeft een zucht naar nostalgie,
daarom speelt Annie Domino.
‘Eland’, is een lobberfop, een kruising tussen een lobbertang (een vorm waarbij het laatste woord van de eerste regel en het laatste woord van de laatste regel een anagram van elkaar zijn) en trijntje fop, een vorm voor de zeer geroutineerde puzzelaar omdat deze naast stringente vormeisen evengoed een ludieke inhoud verlangt.
voor ware sportberichten pal.
Hij sprak: ‘Lees nimmer het AD,
beluister nooit het ANP.
Ik zeg je: al het nieuws is nep,
behalve op mijn elandapp.’
Nog even over de vormen. Bij de snelsonnetten vermeldt Meyles abusievelijk dat dit speedsonnet bedacht is door Driek van Wissen. De benaming en de criteria waaraan een snelsonnet moet voldoen, zijn echter bedacht door Paul Vinken. De belangstelling en populariteit voor/van deze vorm zijn dankzij Driek van Wissen, die er ettelijke schreef, enorm gestegen.
Meyles is een meester in woordspeligheid. Het epitheton ‘de Woordspeler des Vaderlands’ zou hem niet misstaan. Over bijna alles lijkt hij een woordgrap te kunnen bedenken. Soms heeft zijn humor de letterlijke betekenis van een woord als basis, zoals in ‘Postbezorger’:
zijn ingetogenheid ten spijt,
nieuwsgierig brieven opensnijdt.
Dit noemen wij vrijpostigheid.
Ook maakt hij wel gebruik van homoniemen, woorden die meer dan één betekenis hebben, en laat in zo’n woord beide betekenissen doorklinken, iets waar Kees Stip fenomenaal in was. Denk bijvoorbeeld aan diens bekende fop over woerden die in Woerden moeten overstappen. Meyles doet dat in ‘Einde oefening’ zo: ‘Om tien uur is het wel gedaan, / de strijdlust op de bowlingbaan, / als menigeen een rondje geeft / en iedereen een kegel heeft.’
Zo’n dertig jaar geleden beweerde good old Bronzwaer in Lessen in Lyriek dat de amfibrachys, in het Nederlandse althans, geen recht van bestaan heeft. Op de limerick na, kende hij weinig amfibrachische gedichten. Anno nu zijn die makkelijker te vinden, in sonnetten zelfs. Kennelijk draait Meyles ook daar zijn hand niet voor om, getuige het Shakespeareaanse ‘Vroegergevoel’.
–
Oudhollandse snoepjes, karakteristiek!
Tumtummetjes, babbelaars, wijnballen, hopjes,
de zuurstok, de ulevel, tig soorten dropjes,
symbool van de heimwee, zó uit de fabriek.
–
Met liefde en chemische stoffen gemaakt,
de toverbal toont net-als-vroegere-kleuren,
van geen zoeternij valt verlies te betreuren,
want elke nostalgische snaar wordt geraakt.
–
Gezond is het niet, maar dat weet u allicht.
De smaak is het doel van de doorsneegebruiker,
al zit zo’n versnapering barstensvol suiker,
wat zijn ze bevorderlijk voor het gewicht!
–
Uw tanden en kiezen verrotten geheid,
zoals reeds geschiedde in grootmoeders tijd.
De diversiteit aan versvormen en metra geeft aan welk een versificatorische vakman Meyles is. De inhoud varieert van filosofische en psychologische onderwerpen tot maatschappijkritiek. Pensioen, jeuk, partnerkeuze, hulp van boven, kerstnacht, body talk, een koninklijke jachtpartij, knuffelweerzin, sinterklaas, keuzevrijheid, lekkere trek, je kunt het zo gek niet verzinnen: alles is in het bont glimmende geschenkpapier van berijmde humor verpakt. Vrolijk en vilein is bedoeld, zo vermeldt de achterflap, ‘om regelmatig een glimlach op uw gezicht te toveren, als u bij het lezen herinnerd wordt aan een of meer van uw ergernissen’.
In totaal telt nieuwe bundel tussen de 350 en 400 gedichten. Uiteraard: aan een boom zo volgeladen hangen onvermijdelijk enkele mindere vruchten. Wat mij bij met name de enorme hoeveelheid korte verzen, de kwatrijnen, gaat storen is de geprononceerd aanwezige interpunctie. Die past meer bij proza dan bij poëzie, maar poëzie is geen proza. De regelafbreking in een gedicht fungeert normaliter al als pauze. Neem als voorbeeld het hierboven geciteerde gedicht ‘Vrijheid blijheid’. De punten en komma’s aan het eind van de regels zijn redundant, ze kunnen zonder meer weg want ze zijn voor goed begrip van de samenhang ertussen overbodig. Idem dito bij ‘Einde oefening’. Het maakt een onrustige maar vooral schoolmeesterachtige indruk – wat natuurlijk niet verbazingwekkend is bij deze dichter – alsof lezers de samenhang anders niet snappen en deze moet worden voorgekauwd.
Alles bij elkaar genomen kan de lezer zijn hart ophalen aan Meyles’ nieuweling. Het is een toegankelijke bundel waaraan veel te beleven valt. Een dringend advies is om niet te veel tegelijk te lezen. Door stapsgewijs te savoureren komen de vrolijk vileine verzen het meest tot hun recht. En…beleeft de lezer er het meeste en het langste plezier van.
Ik sluit deze bespreking af met een heerlijk, op onze taal geënt kwatrijn.
–
Wat spelling betreft was mijn buurman rigide,
omdat aan vernieuwing slechts narigheid kleeft.
De tussen-n vond hij bijvoorbeeld stupide,
zodat hij een blinde geleidehond heeft.
____
Wim Meyles (2024). Vrolijk en vilein. Uitgeverij Elikser, 176 blz.€ 16,50. ISBN 9789463656757