door Hans Franse
De Nieuwsbrief van het literair museum (dat helaas uit Den Haag weggaat en naar Utrecht verhuist) is altijd leuk om te lezen, leerzaam en interessant. Deze keer bekeek ik ook de schrijversportretten die drie muren vullen in de Haagse vestiging. Ook dit vind ik leuk: sommige schrijvers zijn meerdere malen geportretteerd door verschillende schilders, waardoor fascinerende portretreeksen ontstaan. Opeens passeerde een portret van Karel Grazell, dichter, essayist en tekstschrijver voor een reclamebureau (1928-2020). Ik heb hem, die als Leis Janema debuteerde in Propria Cures, nadat hij in een wijkblaadje versjes had gepubliceerd, een paar keer ontmoet.
Dat gebeurde toen ik als vrijwilliger een cultureel pakket ontwikkelde voor de Molen van Sloten in Amsterdam, waarin concerten en kleinere theaterachtige voorstellingen elkaar afwisselden. Toen deze gerestaureerde Molen 150 jaar bestond stelde ik voor een gedenksteen met een speciaal voor de gelegenheid geschreven gedicht in de muur te metselen. Ik kwam toen in contact met Karel Grazell die ik bezocht op zijn bovenverdieping aan de Amsterdamse Waalstraat. Toevallig las ik net in die tijd de biografie van Hans Andreus, geschreven door Jan van der Vegt, waarin het item van de verloren tweelingbroer, dat aanleiding zou zijn voor de fraaie Sonnetten van de kleine Waanzin (de psychologische bevrijding van Andreus van een aantal trauma’s waaronder het idee, dat zijn tweelingbroer gedood was bij een mislukte abortus), was uitgewerkt. In deze biografie bleek Grazell een rol te spelen. Leuk dus om erover te praten. Hij bleek veel vijftigers te kennen, waaronder Jan Hanlo en vertelde vol trots dat hij door Willem Frederik Hermans in een reactie van een tijdschrift was geplaatst. We dronken een goed glas wijn, waarna ik het gevraagde gedicht aan de orde stelde. Het kwam er en is ingemetseld in de mooie Molen van Sloten.
Ik maal niet om de olie of het graan
ik til heel wat water uit de stad vandaan
de wind valt in mijn wieken als een valk
Ik kan de jaren van m’n toekomst aan.
Een kwatrijn, vier regels van 10 lettergrepen. Het komt klassiek over, het deed mij aan de opschriften van Hooft en Vondel denken. We hebben er over gepraat, weer in de Waalstraat 132 II, waarbij hij mij twee gedichtenbundels schonk met een opdracht.
Toen ik op mijn Italiaanse woon- werkplek in het Etruskische deel van Umbrië een dikke enveloppe van Karel Grazell ontving was ik verrast. ‘Beste Hans’, schreef hij ‘Mag ik je deze stapel opdringen? Stapel aforismen, gezegdes, gedachten, geborduurde wandspreuken en speculaties. ‘n Aantal ervan is ‘gezegd’ door figuren in een roman. Misschien is het wat om in het heuvelrijk Italië of daaromtrent- waar de Zwanen zonder zorgen zouden moeten leven, althans volgens J.C. Noordstar, te verorberen.’
Toen ik de keurig gebonden ‘stapel’ even doornam zag ik dat hij elk citaat over het woord, de kunstenaar of dichter had afgevinkt. Ik had het manuscript in geen jaren bekeken. Ik heb het opgezocht en onder het stof vandaan gehaald. Ik zal er wat uit citeren. De roman heb ik nooit kunnen vinden.
‘Grammatica en woorden hoeven samen niet tot reële bedoelingen te leiden.’
‘M’n leven is woord geworden, dat vòòr het communicerend op dit papier verschijnt, zelfbesloten in mij heeft gewoond.’
‘Je ware schrijven is dat het papier onder je woorden brandt. En als er woorden overblijven? Die zijn geen teken van je leven, want je hebt ze niet geschreven.’
‘We hebben nu betere kunstgebitten, maar onze woorden zijn armer geworden.’
‘Schrijven is praten met je vingers.’
‘Gedichtenbundels koop je om te hebben. Want een mens moet niet zeggen: Ik ga nu poëzie lezen. Een mens moet zich zo omringen dat hij de poëzie vanzelf ontmoet.’
‘Magie, poëzie, is de buitenwereld van beelden naar en in jezelf schrijven. Niet het dorp uitbreiden naar de wereld, maar de wereld in je dorp brengen. Dan maak je niet van leven: dood, zoals Achterberg, maar van dood: leven.’
‘Mijn zeggen bestaat uit schrale woorden, vanaf zes kilometer hoogte als stip gezien – ik ben niet meer dan het eerste het beste albumblad in het poëziealbum van een meisje: en ze begrijpt niet wat ik daar ben geschreven’.
Sinds Multatuli hebben we weer een profeet. M’n oude vriend Simon Vinkenoog, ‘n Warprofeet wellicht, maar ‘n profeet.’
‘Ik hoor een geldverdienende fee (nee, nee, professioneel actrice) een gedicht van Annie M.G. Schmidt voordragen (nee, nee, geen gedicht, een preek op rijm, van een domineesdochter).Het publiek applaudisseerde zaalveroverend. Zo wordt men door ‘Cultuur’ overdonderd. Over-? Nee, nee, be-!
‘Hallo, Jan Hanlo, riep ik. Hé, Karel, riep hij. We omhelsden elkaar. Maar er was geen tijd, alleen voor de haast die we beiden bleken te zijn. Het was onze laatste ontmoeting. Want het leven gaat door. En de dood eveneens.’
‘Dichten is wellicht het laten omzetten van door de dichter vaag aangeduide emoties in door de lezer vaag vermoede emoties. Vaag: de enige vorm van het mysterie.’
‘Sommige dichters beperken hun onderwerpen tot het alledaagse: ‘n theekopje, fiets, zakje blauw. Wie geen boodschap heeft, gaat boodschappen doen’.
-Dichten in deze tijd is vaak een schreeuw om iets dat niemand me ooit kan geven, ook ikzelf niet’.
‘Taal is fataal. Elk woord vermoordt’.
‘Slogan voor poëzie: taal naar mooi’.
‘Lucebert; we moeten leven met het lichaam dat we hebben, we moeten weggaan met het doodgaan dat we zijn. Zacht als bloemen waren je ogen, zacht als bloemen was je stem. Het zijn gewoon de schemerhanden van de avond, die de bloemen sluiten’
En de laatste, het is zo een dik pak, bijna het pak van ‘Sjaalman: je kunt blijven citeren: (in een Liber Amicorum voor de 80ste verjaardag van Elisabeth Augustin).
‘Zoveel tijd in je verzameld te hebben dat je bijna eeuwig bent. Zoveel woorden in je verzameld hebben dat je bijna ‘oneindig’ veel bladzijden bent. En zoveel nog te doen. In te halen! Op te rapen. Zoveel om jaloers op te zijn.’
Karel heeft met mij nooit over zijn reclamewerk gesproken, terwijl hij wist dat ik wist dat hij als tekstschrijver gepensioneerd was. Uit veel aforismen spreekt een zekere frustratie. Als je ook zoveel hebt geprobeerd, en je bent van belang geweest voor schrijvers en dichters, dan is het wel triestig als je slechts door een vermaledijde zin, nota bene uit je commerciële reclamewerk, bekend blijft. Het is weliswaar een zin die iedereen kent, die publiek bezit is geworden en waarschijnlijk miljoenen malen geciteerd is, maar toch. Want, zeg nou zelf: zou je bekend willen blijven met deze weliswaar volmaakte, grammaticaal perfecte en aansprekende zin ‘Beter Kips leverworst dan gewone leverworst’?
afbeeldingen © Hans Franse
–