LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Interview Bart Koubaa

17 okt, 2024

‘Ritme is altijd van belang bij het schrijven.’

 

door Gerard Scharn

 

Bart Koubaa, schrijversnaam van Bart Van den Bossche (Eeklo, 28 februari 1968), is een Vlaams schrijver, dichter en zanger.
Bart van den Bossche studeerde film en fotografie en later Arabisch in Gent. Hij werd bekend als zanger en tekstschrijver van de Eeklose rockgroep Ze Noiz (1984-1993), die in 1988 Humo’s Rock Rally won. Datzelfde jaar verscheen onder zijn eigen naam de dichtbundel In de wolken staat Icarus.
Van den Bossche stelde zijn pseudoniem samen door de familienaam van zijn vrouw aan te nemen. Hij debuteerde als romanschrijver onder deze naam in 2000 met Vuur. Dit boek kreeg de Debuutprijs van 2001. Tijdens de ‘Literaire Lente’ van 2002 deelde Vlaams Minister van Cultuur Bert Anciaux er 20.000 exemplaren van uit aan treinreizigers. In de periode 2012-2015 was hij redactielid van het literaire tijdschrift De Revisor. Inmiddels is hij zanger van de band Buckey Down. De verliefde engel (Em. Querido’s Uitgeverij) is zijn recentste publicatie. Zijn eerste gedichtenbundel verscheen in 1988, daarna romans en drie theatermonologen.

 

Tussen al je publicaties nemen je dichtbundels een bescheiden plaats in, is het omdat je de voorkeur geeft aan proza of omdat het samenstellen van een bundel meer vergt dan het schrijven van een boek?
‘Wat is het nou?’ vroeg mijn redacteur toen ik het manuscript inleverde. ‘Is het poëzie, is het proza? Iets ertussen?’ Zelf lig ik daar niet wakker van. De inhoud dicteert de vorm. Tijdens de voorbereidingen van mijn bundel merkte ik dat poëzie van levensbelang is in de Afghaanse samenleving. Mijn handen namen die gedachte over en begonnen te tikken. Het gaat daarenboven om stijl, en die is niet van de schrijver maar van wat hij vertelt.

Je laatste bundel heeft bij de recensenten de nodige aandacht gegenereerd, niet alleen vanwege de inhoud maar ook vanwege de vorm van de gedichten waarbij het getal elf een prominente rol heeft gehad. Waarom koos jij hiervoor en waarom juist in dichtvorm?
Het gebeurde organisch, spelenderwijs. Ik keek naar een foto van de Hindoekoesj, een lange bergketen in het noordoosten van Afghanistan en schreef een paar lange zinnen die ik daarna spontaan in elf regels opsplitste. Een recensent beweerde een keer dat ik mezelf in mijn boeken een beperking opleg. (Mijn roman Het gebied van Nevski bijvoorbeeld is opgebouwd volgens de zesentwintig letters op het klavier van mijn laptop, De Leraar bestaat uit 120 hoofdstukken; gebaseerd op De 120 dagen van Sodom en voor het schrijven van Dansen in tijden van droogte weigerde ik het internet te gebruiken.) Elf was ook het rugnummer op een voetbalshirt van een jonge Afghaan die ik in Gent ontmoette. Hij kwam van de les Nederlands en toen ik mezelf aan hem voorstelde zei hij: ‘Ik ben Afghanistan.’ Misschien is 11 de plaats waar de poëzie begint: tussen het volmaakte getal 10 en het heilige getal 12.

 


Ik ben Afghanistan,
ik heb mezelf verlaten
en kijk mijn lot in geruisloze rivieren
en achteruitkijkspiegels recht in de ogen:
ik ben niet perfect.

Van mijn voorhoofd tot mijn kin
trek ik een zwarte lijn
en gooi droog onkruid in een vuur
tot er witte pluimen uit oprijzen
die me beschermen tegen ongeluk.

Een traditie van toen ik
me aan het vormen was
lang voor de profeet Zarathustra
een visioen kreeg aan de oever van de Amu Darja.
Een visioen dat klopte.

Ik ben Afghanistan,
nog steeds niet hersteld van mijn geboorte,
maar het waard om liefgehad te worden,
om vrij te zijn en erbij te horen.
Maar waarbij?

Voor de stam in Kandahar
ben ik een verrader,
voor de stammen in de financiële districten
een mogelijkheid
langs een nieuwe Zijderoute.

Overal waar ik passeer weergalmen
dogma’s en geweerschoten vol angst,
overal is de dollar aan het woord
ook waar je verwacht
dat iets verstandig wordt gezegd.

‘Er is geen weg naar geluk,’ zeggen jullie.
‘Geluk is de weg.’
Dan zeg ik: ‘Wijs hem mij.’
Maar zijn er genoeg alternatieven
om naar te wijzen?

Als jullie de dollar het zwijgen opleggen,
kunnen jullie naar de hele wereld wijzen.
‘Zo eenvoudig is het niet,’ zeggen jullie,
terwijl het dat wel is;
er is geen verantwoord raadsel, alleen moed.

‘Heb geduld,’ zeggen jullie,
een goddelijk excuus
om niets te doen
en weg te kijken op momenten
dat jullie mij de hand kunnen reiken.

Ik ben Afghanistan
en hou van de wereld als ik lach;
ik verander voortdurend van gedaante:
onkruid, een meisje, een verliefde engel
met een ziel, de moeite van het redden waard.

(Uit De verliefde engel, Em. Querido’s Uitgeverij, 2024)

 

En 13 het ongeluksgetal, om over repeterende breuken en priemgetallen maar te zwijgen. Door het gebruik van het klavier van je laptop, waarvan ik aanneem dat het een azerty klavier is om een roman te schrijven zou het eindresultaat waarschijnlijk een andere vorm en inhoud hebben gekregen indien je een qwerty klavier of een Duits qwertz klavier had gebruikt?
Klopt. Maar ook als ik een maand later aan het boek was begonnen, of als ik een arm had gebroken, zou het anders geworden zijn. Elk van mijn boeken is de neerslag – het gevolg – van mijn gedachten, emoties en verlangens die zich in de periode van het schrijven in mij manifesteren. Daarnaast is het ook zo dat ik een plan heb, dat ik misschien het geheel overzie, maar als het vertellen eenmaal van start is gegaan nemen de personages het over. Ik geloof dat zij noch ik over een vrije wil beschikken. Ik volg Spinoza en Kant en velen voor en na hen: onze vrije wil is een illusie. Mijn gedrag, dus ook mijn schrijven, wordt bepaald door de wetten van de natuur, alleen zijn die niet altijd voorspelbaar. Wat ik wil zeggen is dat ik ervan uitga dat ik wel degelijk keuzes maak, zoals elk levend wezen, maar dat die keuzes niet vrij zijn. Ik beschik niet over de mogelijkheid om te besluiten iets wel of niet te doen, zonder dat interne of externe factoren die keuze bepalen.

Is je muzikale achtergrond van belang als je poëzie schrijft?
Ritme is altijd van belang bij het schrijven. In het geval van De verliefde engel las ik hardop wat ik tikte, ik zong het soms. Ritme heeft iets magisch, neemt het over als het goed loopt… je zit wiegend voor je scherm te glimlachen, dat maakt stofjes in je brein vrij, laat je mond en vingers bewegen. Het is alsof je op een paard zit. Denk ik, want in tegenstelling tot veel Afghanen heb ik nog nooit paardgereden.

Maar een paard heeft meerdere gangen; stapvoets, draf, galop, tōlt en telgang. Omdat je nog nooit op een paard hebt gezeten neem ik aan dat je een eigen gang in je hoofd hebt gehad waarvan je misschien verwacht dat de lezer deze als zodanig herkent of dat deze slechts een bepaald ritme herkent wanneer het hardop wordt gelezen?
Je vraag doet me beseffen dat het ritme in De verliefde engel niet bepaald wordt door een paard, maar door de worp van een blauwe steen. Ik gooi de steen, zoek de steen, raap hem op en gooi hem weer weg. Het stenengooien is ook een manier van zingen. Ik denk soms dat je poëzie alleen maar kunt begrijpen door de verzen te zingen, zoals je religieuze teksten kunt begrijpen door ze te zingen.

Waar de steen valt wordt door het toeval en binnen de begrenzingen van de ruimte bepaald; men zou het een aleatorisch contrapunt kunnen noemen wat willekeurige maatwisselingen tot gevolg heeft. Dat je poëzie volgens jou alleen kunt begrijpen door de verzen te zingen is natuurlijk erg jammer voor de mensen die geen noot zuiver weten te treffen of geen wijs kunnen houden. Sluit je daarmee niet een groot aantal liefhebbers van poëzie uit. Of wanneer een doventolk vertaalt?
Lezen – stil of hardop – is misschien een vorm van zingen. Toen ik als jongen in de kerk stond tussen mijn broeders en zusters werd uit volle borst gezongen door iedereen, of ze dat nu konden of niet, er was een soort van overgave, een geloof. Je hoeft niet te kunnen zingen om te zingen. Ik spreek mezelf tegen als ik zeg dat je poëzie misschien niet moet begrijpen. De poëzie begrijpt zichzelf al niet. Stel je voor dat ze dat wel zou doen. Wat dan?

 

Laatst, in Notting Hill, Londen,
zag ik een e zweven in de lucht
– een losgeschoten ballon allicht, of niet –
en moest ik aan je denken.
Niet omdat er zich heel wat e’s in je naam verschuilen,
wat in het Engels ook het geval is,
maar omdat ik je lange tijd niet heb gezien,
niet heb gesproken,
een enkele keer naar je heb gezwaaid van op de fiets;
jij naar het noorden, ik naar het zuiden,
bergop, bergaf, geen tijd om te remmen.

En daar in het blauw,
uitzonderlijk voor de tijd van het Britse jaar,
was daar plots een gouden ongeremde e,
en daar was jij.

Ik had me al een tijdje in het gedicht verdiept,
niet per sé in dit gedicht,
maar in de poëzie;
de leeftijd en de logica enerzijds,
het muziekje en het geheim anderzijds;
het oog, een zeepbel,
waarmee ik de fundamenten van dit gedicht vergelijk.

Ik had een roman voor je kunnen schrijven,
maar mijn vingers weigerden,
zoals ze de laatste tijd heel wat weigeren;
en toen zag ik de e in Engeland,
een vluchteling, een broeder, een koning,
licht en gelovig,
maar niet van gisteren,
en ik fotografeerde haar, vergrootte haar uit,
probeerde haar te begrijpen,
maar begreep haar niet,
zoals ik meer en meer niet begrijp.

Toch bespotte of veroordeelde ik haar niet,
ik betreurde de op drift zijnde e in geen geval,
want ze was vrij,
had zich losgetrokken van elk woord of begrip.

Hoe dan ook riep ze jou op,
heel even in Notting Hill,
oneindig lang in het gedicht
dat niet om een titel of een bundel vraagt,
dat lossttaand is,
zoals de e in de eeuwige lucht boven alle eilanden,
die zoals wij, onzichtbaar met elkaar zijn verbonden.

(Gedicht voor Peter van den Eede, 15 mei 2023, niet gepubliceerd)
De archivaris
ter nagedachtenis van Staf De Roo

Op een open plek in het bos kwamen we samen
om de archivaris een laatste groet te brengen.
De maan hing vol boven de eiken, nietsvermoedend;
de rivier sleepte onze schaduwen – onze duistere zelfkennis – naar de Noordzee,
een onderwaterarchief waarvan niemand de inhoud kon inzien.

‘Kijk,’ riep een van ons, ‘de steen!’
Het was de steen van de archivaris die de wilde
stroom in tweeën brak. Hij had de steen – het archief! – verlegd.
Daar zijn bewijzen van die alfabetisch werden opgeslagen en bewaard,
niet als geheimen, eerder als evenwicht.

Zo verzamelden we, hielden we ons staande
om hem te groeten in de wetenschap
dat het verleggen van de steen blijvend zal nawerken:
de rivier en de zee, de motregen in de o van Eeklo
die zich tussen de regels door boven het bos had verenigd.

(februari 2021, niet gepubliceerd)

     Andere berichten

Interview Alfred Schaffer

Interview Alfred Schaffer

‘Je kunt een taal niet verantwoordelijk houden voor een regime’ door Gerard Scharn - Dichter Alfred Schaffer (Leidschendam, 1973) woont en...

Interview Arjan Witte

'Poëzie is geen uitlaatklep want de emoties zijn niet de uitstoot maar de brandstof. Dat de boel lekt is een ander verhaal.' door Gerard...