door Simon Mulder
Simon Mulder is voordrachtskunstenaar, essayist, dichter met een grote interesse in het vormvaste gedicht, artistiek leider bij literair theatercollectief Feest der Poëzie en redigeert de Singersteek Serie bij Uitgeverij HetMoet. HetMoet en het Feest der Poëzie werken samen met Meander om elke maand een sonnet uit hun fonds, in het Nederlands of tweetalig in oorspronkelijke taal en Nederlandse vertaling, met een korte toelichting door Mulder naar voren te brengen en te omlijsten met verschillende media in de nieuwe rubriek ‘Een wereld vol sonnetten’. De titel is gehaald uit het sonnettenduo vol kritiek op ‘sonnettenbakkers’ door Nicolaas Beets.
Vandaag deel 4:
Poolnacht
We waren ’s middags met ons veldwerk klaar
– hij dendrochronoloog, ik assistent –
en kwamen bij het houten kampement;
de bedden stonden meters uit elkaar.
Eerst hebben we de groene kust verkend
en walvissen gezien. Een kus. Toen maar
naar bed. Alleen. Uiteen. (Ik hier, hij daar.)
Ik keek nog om, maar hij lag afgewend.
Het schemerde. Ineens zag ik ons, ouder,
bij doffe sneeuwval naar een tweesprong gaan
en ik wou roepen, maar riep niet, zijn naam.
De nacht had geen geluid. Het werd niet kouder.
Het werd niet licht of donker. Langzaamaan
dreef ijs, groot en veelvormig, langs het raam.
Lennard van Rij
Uit: Avantgaerde V, Stichting Feest der Poëzie/Papyrus Private Press (2023)
Nu deze serie enigszins op stoom gekomen is, verdient het onderwerp ervan wellicht wat specifieke aandacht. Het zal de lezer niet ontgaan zijn dat de telkens in de inleiding genoemde 19e-eeuwse gigant Nicolaas Beets, aan wiens kritische sonnettenduo de titel van de rubriek is ontleend, niet veel van deze versvorm moest hebben. Hij barst in de eerste drie verzen al uit:
. Sonnetten hier, sonnetten daar!
. Een wereld vol sonnetten!
. Men is er machtig gauw mee klaar
Wellicht reageerde Beets op de jonge Tachtigers, de Johannes de Doper van de beweging Jacques Perk en zijn zielsgenoot en leermeester Willem Kloos (‘Ik ben een god in ‘t diepst van mijn gedachten…’), die in het begin van de jaren ‘80 de sonnetvorm opnieuw ontdekten, in het geval van vooral Kloos aangevuurd door het verlangen zich tegen de vorige generatie, die van Beets, te verzetten. Ook een andere ‘Veertiger’ (generatie 1840) kon het sonnet niet pruimen – Beets’ collega-domineedichter J.J.L. ten Kate schreef in zijn ‘Sonnet op het Sonnet’:
. Geverfde pop, met rinkelen omhangen,
. Gebulte jonkvrouw in uw staal’ korset,
. Lamzaligste aller vormen, stijf Sonnet!
. Wat rijmziek mispunt deed u ‘t licht erlangen?
Tachtigers Perk, Kloos en Verwey oriënteerden zich in hun jonge jaren op sonnettenschrijvers uit de Duitse en Engelse Romantiek, zoals Goethe, Von Platen, Shelley en Keats, en op zeventiende-eeuwse sonnetiers als Shakespeare en Hooft. Het sonnettenproject van Tachtig, met de Mathildecyclus van Perk en de in marmer gehouwen sonnetten van Kloos als hoogtepunt, was na enige jaren uitgebloeid, en het modernisme, ingeluid door Gorters Verzen (1890) maakte duidelijk dat de vernieuwing niet binnen het sonnet zou plaatsvinden. Velen, zoals P. C. Boutens (zie aflevering 2) en J.A. Dèr Mouw (‘’k Ben Brahman, maar we zitten zonder meid’), trokken zich hier niets van aan, en Gorter zelf keerde tot tweemaal terug naar de vorm: in de jaren 1890 met zijn door Henriette Roland Holst als zodanig betitelde Kenteringssonnetten en kort voor zijn dood, met de postuum uitgegeven ultieme bundel Sonnetten (1934). De vorm is onder de stortvloed van de verschillende -ismen van de eerste helft van de twintigste eeuw niet altijd in het centrum van de aandacht geweest, maar werd altijd beoefend, bijvoorbeeld door Interbellumtitanen als J. C. Bloem en Martinus Nijhoff, voor deze onder invloed van de Vijftigers weer onder het tapijt geveegd moest worden. Zeventigers als Gerrit Komrij en Jean Pierre Rawie brachten de vorm weer terug, in eerste instantie vaak als light verse, maar in geval van Rawie uiteindelijk doodserieus. Pieter Boskma’s Doodsbloei (2010), dat uit 252 gedichten waarvan een groot deel losvaste sonnetten bestaat, en Daan Doesborghs Moet het zo (2024), ook met veel sonnetten-in-brede-zin, zijn voorbeelden van de voortdurende aanwezigheid van deze vorm, ook in de mainstream poëzie.
Over de geschiedenis en techniek van het sonnet zijn boekenkasten vol geschreven, dus ik beperk me wat dat betreft tot bovenstaande grove vereenvoudiging – maar graag sta ik even stil bij de publicatie waaruit bovenstaand sonnet van Lennard van Rij is gekozen. Avantgaerde is door het Feest der Poëzie opgericht als een periodiek voor de vormvaste dichtkunst, met daarbinnen veel aandacht voor het sonnet als ‘koningin der dichtvormen’: een ideale samenval van vorm en inhoud voor het lyrische gedicht. De dichters van Avantgaerde dragen voor bij het Feest der Poëzie tijdens salons, afgewisseld door klassieke liederen voor piano en sopraan: gedichten op muziek. De eis van vormvastheid in combinatie met voordracht zorgt vaak voor relatief heldere gedichten die niet alleen op papier, maar ook voor een luisterend publiek kunnen werken, en de toegankelijkheid van poëzie verhogen, zo is het uitgangspunt. En dit principe gaat verder: niet alleen de omgeving en de inhoud van de podiumkunst willen we samenbrengen, maar ook de manier van uitgave en de gedichten dienen op elkaar aan te sluiten. Voor het ambachtelijke dichtwerk hebben we gekozen voor een ambachtelijke uitvoering: de klassieke boekdrukkunst. De gedichten worden gezet uit loodletter, op een ouderwetse pers gedrukt en vervolgens met de hand gesneden en gebonden – in het proces komen ook de dichters zelf aan bod, zij hebben bij de eerste edities deelgenomen aan het zet-, druk- en bindwerk en bij de nieuwste, uit 2023, aan het bindwerk in het atelier van Bert Rigters en Wilma van Driel, boekbinderij Papyrus en de Papyrus Private Press te Leiden. De presentatie van Avantgaerde tijdens onze Salon der Verzen op mooie locaties maakt de cirkel compleet: publiek, dichters en musici zijn onderdeel van een Gesamtkunstwerk, waarin alle genres samenkomen en een bijzondere harmonie vormen.
Er is vanuit de moderne poëzie wel eens smalend over gesproken: rijmende gedichten, dat kan toch eigenlijk niet meer, en ‘re-enactment’ van een ouderwetse salon, dat betekent niets meer binnen de context van de huidige tijd – nu doen we het immers anders dan vroeger. Toch blijkt in de praktijk dat werk met een moderne inhoud in een klassieke vorm, gepresenteerd in een harmonisch kader – uitgave, locatie, en voordracht – op de een of andere manier indruk maakt, nog steeds blijkt te werken, relevant blijft. Een van de sonnetten uit de reeks van Lennard van Rij in de nieuwste editie van Avantgaerde maakt wat mij betreft duidelijk dat de vorm van het sonnet niet uitgespeeld is. Op glasheldere wijze roept hij het beeld op van een wetenschappelijk onderzoek op de Noordpool, een liefdesrelatie geconfronteerd met de onbarmhartigheid en ontzagwekkende en vervreemdende kracht van de natuur, en de onzekerheid over de toekomst die de aanblik daarvan oproept; dat alles in een op geen enkele wijze gedwongen overkomende, vloeiende vorm gegoten. Hij combineert, zoals de dichter J.A. Dèr Mouw, over wie hij gepubliceerd heeft, het kosmische en het triviale, het hogere en het lagere, op beeldende wijze. Zijn voordracht daarbij is van eenzelfde helderheid en overreding, zo mag blijken op de salons waar hij voordraagt.
In het vervolg van deze serie zal ik weer historische sonnetten belichten, maar ik hoop de twijfelende lezer te hebben getoond dat deze versvorm ook in onze tijd een plek verdient, en allerminst slechts door ‘rijmzieke mispunten’ gebezigd wordt. Lang leve het sonnet!
Een nieuwe editie van de Salon der Verzen door het Feest der Poëzie, met de dichters van Avantgaerde, vindt plaats bij het Pianola Museum te Amsterdam op 13 december 2024.
De verschillende edities van Avantgaerde zijn te bestellen via de webshop van het Feest der Poëzie.
Het productieproces van Avantgaerde wordt geïllustreerd op het YouTube-kanaal van het Feest der Poëzie.
–