‘Nee, ik ben geen universele lezer – en dat is prima’
door Maarten Buser
Bijna een decennium geleden alweer: een van mijn medestudenten heeft tijdens haar bespreking van een Nicci French-thriller – het huiswerk van die week – de ‘ik’-vorm gebruikt. Ik erger me eraan. Dat kan echt niet zo: zo ondermijnt ze de objectiviteit die een bespreking hoort te kenmerken. Wat ze heeft opgeschreven: ze kon zich steeds minder identificeren met het hoofdpersonage. Uiteindelijk hadden personage en recensent nog maar één overeenkomst: hun beider badkamers werden verbouwd.
Waarom ik zo tegen ben, heeft ermee te maken dat ik op dat moment al ruim een jaar besprekingen schrijf van gedichtenbundels voor een culturele website. Het woord ‘ik’ mag ik daar niet gebruiken. Ik krijg het gevoel dat ik als bespreker een soort abstracte figuur moet zijn. Er staat een naam boven je bespreking, maar verder moet je zo min mogelijk van je persoonlijkheid laten zien; zo anoniem mogelijk worden. Nog iets anders dat ik niet mag: formuleringen gebruiken als ‘dit gedicht gaat mogelijk over’. Ik – een student nog maar – ben blijkbaar de expert en mijn teksten mogen dus geen twijfel uitstralen.
Literatuur wordt niet geschreven voor letterkundigen
Een paar maanden na dat college rond ik mijn masterscriptie af, over de rol die Mustafa Stitous afkomst speelt in zijn poëzie. Hij groeide op in Marokko, binnen een islamitische cultuur, en daarvan zijn sporen te vinden in zijn werk. Sommige verwijzingen zijn redelijk expliciet, maar andere referenties vragen om veel googelen, of ontdek ik per toeval. Veel ontdek ik via interviews in kranten en tijdschriften, waarin de dichter zelf zulke achtergronden toelicht. Terwijl ik de conclusie schrijf, moet ik toegeven dat ik misschien veel verwijzingen naar Stitous afkomst over het hoofd heb gezien, vanwege mijn westerse blik. Dat voelt wat teleurstellend, een open deur zelfs, maar toch, in zekere zin is het een ontdekking: het is goed om aan te geven dat je géén alwetende expert bent.
Een paar jaar na mijn afstuderen mag ik een gastcollege geven bij het vak dat ik destijds zelf volgde: literaire kritiek, aan de Radbouduniversiteit. Als onderdeel van de voorbereiding denk ik terug aan verschillende discussies die zijn gevoerd, onder meer over de ‘ik’-vorm en de Nicci-French-badkamer. Ik merk dat ik opeens ontzettend jaloers word op die observatie. Tijdens het gastcollege vertel ik erover en geef ik toe dat ik verkeerd zat. De docenten halen een andere boekbespreking aan die voor het vak werd ingeleverd. Een student die zelf rugbyde, bleek alle verwijzingen naar die sport in een roman te hebben uitgepluisd. Er werd een heel nieuwe laag van het boek blootgelegd. Wat ik daarvan vindt, vraagt de docent. Ik vind het fantastisch. Waarom zou je je als schrijver beperken tot wat letterkundigen alleen tijdens hun opleiding meekrijgen?
Een lezer is óók een ‘ik’
Waarom het ook fijn is om niet alwetend te zijn: twijfelen is een groot goed, zeker als het om kunst gaat, in de bredere zin van het woord. Wat moet je nou met een gedicht dat je na één keer lezen al compleet hebt doorgrond? Is het niet fijner als een gedicht, of een schilderij of een film, iets blijft behouden dat je nooit helemaal zult bevatten? Dan kan het je blijven verrassen. Een semi-anonieme, abstracte expert kan zich niet laten verrassen, laat staan dat er gebeurt wat auteur María Gainza zo treffend opmerkt in haar boek Oogzenuw: ‘[F]ungeert niet ieder kunstwerk als een spiegel? Weet goede kunst niet altijd de vraag “wat gebeurt er?” in “wat gebeurt er met me?” te veranderen?’ (Vertaling door Trijne Vermunt.)
Als een schrijver een ‘ik’ is, waarom zou ik dan geen ‘ik’ mogen zijn als ik over mijn leeservaring schrijf? Ik ben verdorie geen universele lezer die alles weet. Op basis van mijn eigen achtergrond – wit, man, hoogopgeleid, hetero – had ik dat wel kúnnen denken. Het is dát referentiekader dat lang leidend was in onder meer de literatuur- en kunstgeschiedenis. Daar komt gelukkig verandering in, want er zijn veel meer stemmen bijgekomen: niet-westers, niet-hetero, niet-man. Dat maakt naar een tentoonstelling gaan, of een gedichtenbundel lezen, vaak veel spannender. Ik weet dat die beperkte ‘ik’ van mij eens goed geconfronteerd gaat worden met andere perspectieven.
Een dag vol nieuwe perspectieven
Op een zaterdagochtend, september 2024, ontdek ik door de krant dat de eerste stille-leesclub in Arnhem alleen door vrouwen werd bezocht. Een van de deelnemers werkte vroeger in een boekwinkel en daar zag ze vrijwel alleen vrouwen. In de vroege middag interview ik Narjes Mohammadi en Nahid Malayeri – twee Iraanse makers van animatiefilms – die me enthousiast vertellen over een korte tekenfilm over de Chinese eenkindpolitiek. Die opende weer heel nieuwe perspectieven voor henzelf, zoals hun werk mij confronteert met wat ik allemaal wel en niet dacht te weten over Iran.
Daarna bezoek ik HLM Pussy (in Nederland beter bekend onder de aanzienlijk bravere titel Sisterhood): een feministische Franse film, waarin ook de multiculturele samenleving duidelijk aanwezig is. Op de terugweg stop ik bij de boekwinkel en valt mijn oog op de gedichtenbundel Week van Gerda Blees, die ik een tijdje geleden heb gelezen. Daarin schrijft ze over haar zwangerschap, iets dat ik zelf nooit mee ga maken, maar door haar krachtige gedichten kan ik me er toch enige voorstelling van maken. Wat is het fijn om in een tijd te leven waarin al die perspectieven aan bod komen. Ik bedoel maar: je hoeft verdorie toch ook geen politieagent te zijn om helemaal op te gaan in een detectiveserie?
Aftasten maakt de ervaring krachtiger
Terwijl ik het interview met die twee animators uitwerk, schrijf ik op dat ik als westerling weinig van hun vaderland weet en waarschijnlijk vooroordelen heb, waardoor het een aftastend gesprek is geworden. Maar dat is logisch: als ik naar het filmprogramma kijk dat ze hebben samengesteld, met korte animaties uit Iran, tasten mijn ogen en vooral mijn brein de verbeelde ervaringen af. Juist omdat ik zo weinig van dat land weet, is de kijkervaring zo intens. Het voelt dan ook logisch om mijn eigen positie aan te geven in dat stuk: kort, maar duidelijk. De meeste ruimte moet natuurlijk naar de Iraanse perspectieven gaan.
Er is veel dat ik niet weet, maar dit weet ik zeker: als universele lezers al bestaan, weten ze altijd, maar dan ook altijd veel minder dan ze zelf denken. Wat ben ik blij dat ik geen universele lezer ben en nog zo ontzettend veel te ontdekken heb. Het is geen schande om dat zo af en toe als criticus toe te geven, graag zelfs.
___________
Meer weten van Maarten? Dan verwijzen we graag naar ons interview met hem uit 2020.