LITERAIR E-MAGAZINE VOOR NEDERLANDSTALIGE POËZIE

Johan Clarysse – Het geduld van water

14 feb, 2025

Ik trek me terug

door Jan van Gulik




Johan Clarysse (1957) debuteert met Het geduld van water. Eerder verscheen zijn werk onder andere al in Meander en Poëziekrant. Nu is er dus ook een bundel van zijn hand verschenen, een verzameling van 46 gedichten verdeeld over vijf afdelingen.

In twee afdelingen, de eerste ‘Afscheid’ en de derde ‘Breinmist’, schetst Clarysse tafereeltjes van een moeder en een zoon. Ik licht de twee afdelingen in het bijzonder uit, omdat ze mij het meest geraakt hebben en ik zal u uitleggen waarom. De moeder en de zoon: ‘de boze wereld buiten’. Samen onttrekken ze zich aan de kille werkelijkheid. Zoon wordt ‘opnieuw het kind’ (p.8), moeder duikt onder ‘in de jongen die ze ooit droeg (p.9). Beiden trekken zich terug, ontvluchten iets. Pratend over ‘appeltaart’ en ‘kunst’, houden ze de waarheid buiten de deur. Voor de zoon is die waarheid ‘oorlogsgedruis’, we maken elkaar kapot. Voor de moeder is die waarheid de ziekte, het af en toe verliezen van het bewustzijn: ‘Wind waait herrie in haar hoofd’ (p.25). In het alledaagse vinden moeder en zoon afleiding. Het levert prachtige, kwetsbare beelden op van twee mensen die zich aan elkaar vasthouden, omdat ze de grip op al het andere zijn verloren. Lees bijvoorbeeld de laatste twee strofen van de eerste van vier gedichten met de titel ‘Afscheid’:

Haar gezicht klaart op.
Wanneer wij ’s middags in de wagen
luidop schlagers zingen, dansen
lage wolken voor het raam.

De bodem in haar ogen hoogt ze op
zodat ik er niet in verdrinken kan.

[p.6]

De bovenste strofe geeft een zorgeloos beeld weer. Moeder veert op bij dit lieve, alledaagse en intieme moment met haar zoon: ‘luidop schlagers zingen, dansen / lage wolken voor het raam’. Let op de herhaling van de a-klank in deze strofe, die je het gevoel geeft naar een dans te kijken. Ritmisch. Moeder wil vasthouden aan die onbezorgde pret, zo interpreteer ik de laatste strofe: ‘De bodem in haar ogen hoogt ze op / zodat ik er niet in verdrinken kan.’ De regels doen me denken aan een keer dat ik een oude, niet zo fitte, meneer ontmoette die me vertelde dat hij bij familiebezoek altijd extra z’n best deed om een fitte indruk te maken, zodat ze zich geen zorgen over hem hoefden te maken. Dat hij na die bezoeken haast in elkaar stortte van vermoeidheid, vertelde hij niet. Zo lees ik het ophogen van de ‘bodem in haar ogen’. Moeder toont de zoon haar ellende niet, zodat hij ‘er niet in verdrinken kan’. Dat er water in moeders ogen staat, is voor de zoon onzichtbaar. Wat een krachtig beeld, waar liefde en kwetsbaarheid verenigd worden. Vooral in het verbeelden van die moeder-zoonrelatie weet Clarysse te raken. Dat zit hem in die vluchtdrang, dat terugtrekken. Het bitterzoete beeld van een moeder en een zoon die verbonden worden door ziekte en ‘oorlogsgedruis’.

In de overige drie afdelingen, ‘Spiegel’, ‘Uitzichten’ en ‘Vergetelheid’ lees ik ook steeds over iemand die zich terugtrekt. De gedichten vind ik minder fraai dan de moeder-zoontafereeltjes. Het is in deze gedichten vooral de ‘ik’ die worstelt met geliefden, met de ouderdom en bovenal met zichzelf. Ook in deze gedichten weet Clarysse treurig gemoed in lieve beelden te vangen, maar zo mooi als dat samenspel tussen trotse moeder en verslagen zoon vind ik ze niet. We lezen een gedicht uit de afdeling ‘Uitzichten’:

Voorschot op geluk

Laten we het gangbare voor wat het is:
een kaal geplukte teddybeer
die zwijgend naast het kussen ligt.

Laten we, het glas in de hand,
van de denker een dichter maken,
doen alsof de aarde een zevende hemel is,
vrijheid een ver geschenk.

Laten we twijfels van elkaars lippen lurken,
geloven in de zachte leugens
van de kunst, het boek dat spreekt,
de feniks, de kat, het kind,
in het geduld van water.

Voordat we terloops de weg verliezen,
onze monden struikelen in de taal.

[p.38]

Het gedicht is opgebouwd in vier strofen, waarvan de eerste drie met dezelfde deelzin beginnen: ‘laten we’. Hierdoor lees ik het gedicht als een reeks van goede voornemens, waarbij elk voornemen met de twee woorden ‘laten we’ wordt ingeluid. De eerste strofe begint met: ‘Laten we het gangbare voor wat het is’. Het gangbare interpreteer ik als de vlucht in het alledaagse, bijvoorbeeld in de teddybeer. Die teddybeer is kaalgeplukt, is al zolang een vriend om in weg te duiken, om aan te plukken. De beer ligt altijd nabij, ‘naast het kussen’. Ik denk dat de beer symbool staat voor iets, namelijk voor het niet onder ogen komen van de werkelijkheid, het schuilen, het terugtrekken. Plukken aan een pluche beer om zich aan de echte wereld te onttrekken. Ik lees de strofe als een voornemen: duik niet weg. Steeds kom ik dat thema tegen in Het geduld van water. De verleiding om je van de waarheid te ontzien en tegelijkertijd de strijd tegen die verleiding. Verstop je niet in het alledaagse, in de teddybeer. Laat die beer voor wat het is, een ‘zwijgend’ ding, slechts een idee van een lieve vriend.

Vlucht niet weg, maar stort je in de werkelijkheid. Die werkelijkheid krijgt gestalte in de tweede en derde strofe. Althans, werkelijkheid? Clarysse schept een wereld waarin we ‘doen alsof de aarde een zevende hemel is’ en ‘geloven in de zachte leugens / van de kunst’. De echtheid zit hem denk ik in de interactie, hier niet tussen mens en knuffeldier, maar tussen mens en mens. We binden ons door te verbeelden, door de wereld voor te stellen als vredig kunstoord. Een wereld van het mythische wezen ‘feniks’ bijvoorbeeld. In die verbeeldingskracht zijn wij gelijk. Houd dat vast, voordat ‘onze monden struikelen in de taal’, voordat we onze ongelijkheden zoals de taal die wij spreken tegen elkaar afzetten.

‘Voorschot op geluk’ is opnieuw een voorbeeld van een werkelijkheid die mooier is wanneer we er niet van wegrennen, maar wanneer we er ons samen in verbeelden. Een groot verschil met de gedichten over moeder en zoon, is dat er in ‘Voorschot op geluk’ een abstracter ‘wij’ wordt aangesproken. Juist de interactie tussen twee dierbaren, maakt die vlucht in de verbeelding zo concreet, zo ontroerend mooi: ‘Nog even wil ze onderduiken / in de jongen die ze ooit droeg’ (p.9).
____

Johan Clarysse (2024). Het geduld van water. Uitgeverij P, 64 blz. €18,00. ISBN 9789464757569

     Andere berichten

Dirk Kroon – Gekortwiekt

Dirk Kroon – Gekortwiekt

Maar niet vleugellam door Paul Roelofsen - - Wat mij als eerste aan Gekortwiekt van Dirk Kroon (Schiedam 1946) opvalt is hoe uitzonderlijk...

Sara Eelen – Kratermond

Sara Eelen – Kratermond

Wat inslaat of uitbarst door Peter Vermaat - - Eerlijk duurt het langst. Bij het lezen van de omslagtekst van Sara Eelen’s tweede bundel...