‘De buitenwereld heeft een waarnemer nodig’
door Janine Jongsma
Jan van Gulik besprak afgelopen zomer de tweede bundel van Wim Vandeleene (1972): Onbereikbaar voor commentaar. Met de dichter nemen we die recensie onder de loep. Vandeleene debuteerde met Duikvlucht in 2020 en daar maakte hij een goede indruk mee. In deze bundel staat de mens centraal. Een ‘hij’ die wordt geboren en aan de hand van zijn leefomgeving een identiteit ontwikkelt. Van Gulik gaf aan dat de dichter uitblinkt in het optuigen van concrete beelden, Paul Roelofsen gebruikte in zijn recensie van Duikvlucht woorden van dezelfde strekking.
Het is wel grappig dat ik in de rubriek Commentaren de recensie bespreek van een bundel die Onbereikbaar voor commentaar heet. Ik vraag Wim wat zijn reactie hierop is.
Dat is een grappig toeval. Of is het voorbestemd? Ik twijfel nog … Voor Meander ben ik natuurlijk wel bereikbaar voor commentaar.
Van Gulik merkte op dat hij de titel als een waargemaakte belofte leest. Ik wil van Wim horen hoe hij op die titel kwam en of hij er iets meer over kan vertellen.
De titel komt uit het gedicht over een puber. Voor dat gedicht had ik me wat verdiept in het karakter van pubers. Bewust onbereikbaar zijn voor commentaar is een vorm van dwarsliggen, niet toegeven aan de sociale druk dat je moet deelnemen aan het gesprek. Vanuit het oogpunt van de puber is onbereikbaar zijn een vorm van verzet tegen het ouderlijk gezag. Een soort passieve agressie.
In de bundel heb ik onder andere geschreven over opgroeien en mens worden. In de derde persoon enkelvoud moet je een geslacht kiezen. Zelfs genderneutrale mensen kan je toch moeilijk onzijdig maken. Maar het is een (opgroeiende) man geworden. Toch gaat de bundel niet enkel over die ‘hij’. Er komen ook andere figuren in voor.
Jan Van Gullik besteedde in zijn recensie veel aandacht aan de persoonsvorm. In gedichten worden personen vaak anonieme, bijna abstracte figuren. De meeste gedichten worden in de eerste persoon enkelvoud geschreven en dat wou ik deze keer bewust niet doen. Ergens geloof ik dat mensen veel meer raakpunten hebben dan unieke eigenschappen. We koesteren wel graag die illusie, dat we onvervangbaar uniek zijn. Waardoor ik de persoon (persoonsvorm) kan relativeren. Misschien is het ‘wij’ gevoel wel belangrijker voor mij. Wie zijn wij? De eerste persoon meervoud. Wat verbindt ons? Wat maakt ons mens?
Jan van Gulik heeft dat ‘wij’-gevoel niet zo ervaren, vandaar dat hij de titel ook letterlijk neemt, hij zegt: ‘Naar mijn mening houdt het veelvuldig ‘hij’-gebruik de lezer op afstand. Het feit dat wij, lezers, weinig weten over deze ‘hij’ draagt hier niet aan bij. Wij kunnen de dialoog niet aangaan met deze onbekende, hij is onbereikbaar voor commentaar. Het resultaat is dat ik de sociale angst van deze ‘hij’ niet kan mee-ervaren. Dat vind ik jammer.’ Ik leg de vraag voor aan Wim of het klopt dat hij de lezers op afstand wil houden.
Houdt de derde persoon enkelvoud de lezer op afstand? Die vraag wil ik toch eerst even in vraag stellen. Je kan net zo goed een bundel schrijven in de eerste persoon enkelvoud (ik) die toch helemaal niet over de schrijver zelf gaat en omgekeerd, kiezen voor de derde persoon enkelvoud en toch over jezelf schrijven. Dus nee, ik geloof niet dat een hij of een zij in een gedicht de lezer noodzakelijk op afstand houdt. Als je een roman leest, zal je bij het ene verhaal een grotere en bij het andere verhaal een kleinere afstand voelen tot de figuur waarover het gaat. Omdat je je als lezer meer of minder betrokken voelt bij gedichten of verhalen waar je iets in herkent van jezelf. Dat ‘iets’, daarover gaat het eerder. Over wat je schrijft en vooral hoe je schrijft, niet zozeer over wie. Misschien heeft de recensent zich niet altijd herkend in wat ik schrijf. Dat is mogelijk. Want herkenning is nogal subjectief. Kort samengevat, het is voor mij totaal niet relevant of een gedicht over de schrijver gaat of in welke persoonsvorm het geschreven is.
Laatst kreeg ik een andere recensie in de Poëziekrant, waarin het helemaal niet over die persoonsvorm ging. En dat toont aan hoe subjectief lezen kan zijn. Je hebt 1 de bundel, 2 de commentaar op de bundel en 3 de commentaar op de commentaar. Zo blijft alles in gesprek, ook als je niet meer aan het gesprek deelneemt. Dan wordt er over de hoofden heen gepraat. De afwezige wordt dan een onderwerp. Waarom praten we zo vaak over wat of wie ontbreekt? In die zin is het onmogelijk om jezelf uit het verhaal te knippen.
Ik begrijp wat Wim hier aanhaalt, maar ik doelde niet op de schrijver. Het gebruik van de ik-figuur gaat nooit automatisch over de dichter/schrijver zelf. Als dat wel zo is dan is het een bewuste keus en kom je daar als lezer gaandeweg achter. Ik denk dat het voor de lezer wel relevant is om gebruik te maken van de ‘ik’ als je buiten de denkwereld van de hoofdpersoon wordt gehouden, omdat je je als lezer beter kunt verplaatsen in de ik-figuur dan in een ‘hij’, een ‘zij’ of een ‘jij’. Ik ben het eens met Jan van Gulik dat het op deze manier een afstand schept tussen lezer en tekst. Voor mij als vrouw al helemaal. Wat overigens niet wil zeggen dat je je als lezer niet kunt inleven in de derde persoon enkelvoud, natuurlijk kan dat. Ik lees vaak thrillers waarin de hoofdpersoon een man is, maar dan word ik toegelaten in zijn denkwereld en kan ik me in hem verplaatsen.
Wat Van Gulik opviel en waar ik mij bij aansluit is deze opmerking: ‘Vandeleene weet de mens in verschillende unieke contexten als kuddedier te vangen.’ Ik vraag Wim hoe hij dit ziet.
Van Gullik heeft een interessante link gelegd tussen de bundel en de sociologie. De dynamiek van mensen, in verhouding tot elkaar. Een mens kan veel rollen vervullen. Die van kuddedier, ook wel een meeloper genoemd, is er daar één van. Op deze bol wonen ook eenzaten, rebellen, oproerkraaiers, ketters, gelovigen, iconen, complotdenkers, trollen, dwarsliggers, schizofrenen, neuroten, muggenzifters, helden, schelmen enz … Een breed gamma aan mensen, eindeloos divers. En iedereen wisselt wel eens van rol. Daarom geloof ik ergens dat wij mensen lijden aan een goedaardige meervoudige persoonlijkheidsstoornis. Als dat een syndroom zou zijn, zouden ze dat moeten afkorten. Van zodra we mensen ontmoeten kiezen we een rol, een manier om in het drukke sociale verkeer niet te verdwalen. Overleven betekent je aanpassen.
Wat mij opviel was dat de Poëziekrant aanhaalde dat de gedichten van Wim geschreven zijn in ‘beheerste en nauwkeurig afgemeten beeldspraak’. Dat is zeker een kenmerk van zijn poëzie en belangrijk om te vermelden. Roelofsen sprak in zijn recensie in 2020 over ‘sobere stevigheid’ en ik vond dat een rake opmerking.
Van Gulik zegt: ‘’In ‘totem’ komen wij meer te weten over de ‘hij’ in vergelijking met de ‘hij’ in ‘aftocht’. De ‘hij’ in ‘totem’ is een zoon van ouders die uit elkaar dreigen te gaan. Toch krijgen we ook in dit gedicht nauwelijks inzicht in de binnenwereld van de zoon. Wij nemen enkel kennis van zijn acties. Mogelijk kiest Vandeleene hiervoor met als doel om te laten zien hoe de leefomgeving de identiteit van de mens voor een groot deel bepaalt.’’ Voor de duidelijkheid plaats ik het gedicht hier.
–
na een schreeuw loopt een breuklijn door de vloer
het huis dreigt in twee helften uiteen te vallen
de zoon komt met touw en blinddoeken
–
plaatst stoelen rug aan rug, wenkt de twee rivalen
zegt: ‘ga zitten en zwijg’ ze gehoorzamen flink
hij omwikkelt hen met touw
–
wat indianen met withuiden doen of spinnen met de prooi
en zij, verloren helften, wringen zich vaster in zijn klem
het touw snijdt, de zoon danst alsof hij demonen bezweert
–
hij propt vodden in hun open mond
als de weerstand breekt, knoopt hij hen los
gewend aan zijn cocon blijven ze verbonden
We spraken al eerder van: ‘De dynamiek van mensen, in verhouding tot elkaar.’ Wat Jan van Gulik zegt, valt mij ook op: als lezers nemen we enkel kennis van acties, ik vraag Wim hoe zit het met de binnenwereld.
In het gedicht Totem stelt de zoon een daad. Hij bindt zijn ouders aan elkaar, ouders die met elkaar overhoop liggen. Een echtbreuk dreigt. Wat de zoon daarbij voelt, weet ik ook niet echt. Ik heb het hem niet persoonlijk gevraagd. Meestal worden kinderen daar niet gelukkiger van.
Het gaat ook niet echt over zijn binnenwereld, ook niet (alleen) over hem. Wel over de verhouding tussen ouders en kind. Over wat kinderen doen als ouders uit elkaar groeien. Ik kan enkel verdedigen wat ik met het gedicht bedoeld heb. Daarna mag de lezer ervan maken wat hij wil. Wat zijn daad voor mij zegt is dat hij zijn ouders bij elkaar wil houden en dat dit voor hem een noodzaak is. Alsof hij rond een totem danst, een heiligdom, een bezwerend ritueel om het gezin te eren.
Hoeveel binnenwereld verwacht de lezer van een gedicht? En wat is dat? Een binnenwereld? In welke mate verschilt de binnenwereld van de buitenwereld? In mijn beleving vloeien die in elkaar over. Want de buitenwereld heeft een waarnemer nodig. Zonder zintuigen kan je geen buitenwereld beschrijven. En zonder buitenwereld, besta je niet, want je maakt er deel van uit. We hebben heel onze binnenwereld aan die buitenwereld te danken. Ik veronderstel dat je met de binnenwereld bedoelt de gevoelens, de onderstroom …En daar kan ik alleen maar bevestigen wat de recensent schrijft.
Ik denk dat je als lezer geraakt wil worden in je eigen binnenwereld door middel van inzicht in de binnenwereld van de puberzoon, het opgeroepen gevoel wordt dan verinnerlijkt. Maar ik moet toegeven dat de acties van de zoon in ‘totem’ veelzeggend genoeg zijn om in te vullen wat hij voelt. Het lijkt mij duidelijk dat in deze bundel naar voren komt hoe een identiteit gevormd wordt door iemands leefomgeving. We hoeven enkel bij onszelf te rade te gaan om die impact te begrijpen. Jammer dat we niet, zo af en toe, mee mogen in de denkwereld van de zoon. Het laatste woord is aan de dichter.
Ik wil niet te veel blootleggen in gedichten. We kunnen geen gedachten lezen. Daarom hebben we juist gedichten nodig en andere vormen van kunst. In gedichten worden de gedachten zelden in hun ruwe vorm geserveerd. Ze worden gezeefd en in een mal gegoten.